ten zandsteen met tusschengelegen kleisteenen, hier en daar
mergelachtig. Ondergeschikt maar zeer kenmerkend zijn
dikke banken van een breccieachtigen zandsteen, die onder
het mikroskoop behalve voorheerschende kwarts, ook veel
fragmenten van veldspaat en van een fijnkorrelig eruptief
gesteente blijkt te bevatten. Ook met name in Sambas en
Landak zijn dergelijke zandsteenen, — men zou ze tuffo-
geen kunnen noemen — zeer verbreid; ook daar treden zij
tusschen zeer dunplatigen zandsteen op en ook daar
evenals in de S. Silat — vindt men als zeer karakteristieke
tusschenlaag een lichtgekleurde kalkbank, omsloten door
donkerder mergel, die dezelfde mikroskopische fossielen bevatx).
In het westen was ik reeds tot de conclusie gekomen dat deze sedimenten cretaceïsch moesten zijn; op grond van de boven beschrevene, in het oostelijk deel van het onderzoekingsterrein gedane waarnemingen aarzel ik niet ze tot het Boven-Krijt (Turon of Senon) te brengen; voorloopig zal ik ze de plaatzandsteengroef' noemen. Makroskopische fossielen werden in deze afzettingen nergens ontdekt.
Dit was echter wel het geval in het naastjongere sedimentcomplex, dat door de S. Silat in haar middenloop prachtig ontbloot is. De zeer sterke storingen waaraan het heeft blootgestaan maakt echter een beoordeeling omtrent con- of discordantie ten opzichte der voorgaande afzettingen zeer moeilijk; voor het oogenblik komt mij de laatste het waarschijnlijkst voor. Ook een berekening der dikte kon nog niet worden uitgevoerd. De helling der lagen is in het westelijke gedeelte naar zuid (dus concordant op de plaatzandsteengroep), in het oostelijk gedeelte daarentegen naar noord en daar zijn ook uitsluitend de plooiïngen aanwezig.
i) Deze fossielen behooren voor het grootste deel tot de radiolarien, doch komen ook overblijfselen van andere lage diersoorten er in voor.