treedt, dat de verschillende plaatsen (op zeldzame uitzonderingen na) telkens andere versteeningen opleverden, zoodat de onderlinge vergelijking daardoor nog al bemoeilijkt wordt. Gelukkig echter kon met behulp van petrographische en stratigraphische eigenschappen die leemte in de meeste gevallen worden aangevuld, ofschoon daartoe natuurlijk een aantal detailonderzoekingen moest worden uitgevoerd, zoodat op de later te publiceeren geologische kaart de grenzen der formaties met voldoende nauwkeurigheid konden worden ingeteekend. Mijn opneming in het Kapoeas-gebied gaf een rijken buit aan fossielen en ik geloof zelfs het geluk gehad te hebben dadelijk de hand te leggen op de voornaamste vindplaatsen, die ter beter ovei zicht op het bijgegeven kaartje zijn gebracht.

In de eerste plaats vond ik de orbitolinae-mergelkalken in twee verschillende niveaux zeer fraai ontbloot in de S. Selangkai, een rechter zijtakje van den bovenloop der Silat-rivier. De lagen hellen hier 40° a 450 naar Zuid. Vla onder het onderste niveau ligt een dikke laag van een zeer grove breccie (ik zag stukken van 25 c.M. in het kubiek), die voornamelijk uit graniet bestaat; men heeft blijkbaar te doen met een kustvorming. In de S. Seberoeang zag ik deze breccie niet en bezit ook de geheele omgeving der orbitolinae-mergel een andere petrographische samenstelling, zoodat aldaar wellicht een derde fossie niveau is. Opmerking verdient nog dat zoowel in S. Seberoeang als in S. Selangkai de algemeene laaghelhng een tamelijk steil zuidelijke is, terwijl de lagen in de S. Bojan steil naar het noorden vallen. Ik kom hierop nader terug.

Als naast-jongere, concordant opliggende afzetting vond ik in het bovenste gedeelte van den middenloop der S. Silat een machtig, in het algemeen steil staand complex, voornamelijk bestaande uit vrij dunplatigen harden en zac -