en van tertiaire brakwatersedimenten aan een paar linkerzijtakken der Melawi-rivier buiten twijfel.
In 1884 vond Van Schelle vrij slecht bewaard gebleven fossielen in schieferthon bij Sepang (Sambas), die in 1889 door Martin op grond van het veelvuldig voorkomen van Gervillia borneensis sp. nov. als mesozoïsch werden herkend. Het oorspronkelijk vermoeden van Martin, dat die lagen cretaceïsch zouden zijn, bleek later onjuist, nadat het mij gelukt was èn bij Sepang èn tusschen deze plaats en Loemar afdrukken van ammonieten te ontdekken. Deze werden door Krause bepaald als behoorende tot de Harpoceras radians Rein. zoodat de lagen liassisch moesten zijn.
Petrographisch geheel daarmede identieke afzettingen werden door mij tijdens het onderzoek nog op meerdere andere plaatsen in Sambas gevonden, doch helaas konden nergens fossielen er in worden ontdekt.
Niet alleen de onderste Jura-groep is echter voorhanden; het onderzoek der door mij bij Boedoek, Bengkajang, Kendai en Tengoewe gevonden fossielen bracht Martin en Fr. Vogel tot de conclusie, dat deze uit bovenjurassische lagen afkomstig zijn. Mijns inziens is echter om redenen, welke hier niet nader kunnen worden uiteengezet, voor de bovenste lagen een onder-cretaceïsche ouderdom aannemelijker.
Ten slotte verzamelde de ingenieur M. Koperberg uit een kalkbank bij Temojoh aan den middenloop der Landakrivier een aantal fossielen, waarvan het onderzoek nog niet schijnt te zijn afgeloopen, doch die in elk geval cretaceïsch zijn. Mij zelf dunkt een Gault- of Cenoman-ouderdom zeer waarschijnlijk, terwijl ook nog jongere cretaceïsche afzettingen aanwezig zijn.
Het aantal vindplaatsen van fossielen is in Sambas en Landak slechts gering, terwijl nog de eigenaardigheid op-