deze verklaring erg gezocht en onwaarschijnlijk; maar toch houdt hij vast aan Hahn's hoofdidee, n. 1. dat het temmen der dieren oorspronkelijk alleen mythologische motieven kan gehad hebben.

Van de technische komen wij thans tot de sociale zijde van het economisch leven.

Van arbeidsverdeeling in onzen zin vinden we bij natuurvolken slechts zwakke sporen. Iedere familie is bijna geheel self-dependent\ hetgeen door de familie geconsumeerd wordt, wordt ook door haar geproduceerd. Enkele uitzonderingen treden op, b. v. de professioneele smid bij de Negers. Daarentegen treedt een andere soort arbeidsverdeeling sterk op den voorgrond, n. 1. die tusschen de geslachten. Het verzamelen van wild plantenvoedsel, en bij lage landbouwers de landbouw, valt de vrouw toe, terwijl de man zich bezighoudt met jacht, vischvangst, of veeteelt. Wat industrie betreft is pottebakkerij gewoonlijk vrouwenwerk, terwijl het weven nu eens door den man, dan weer door de vrouw wordt verricht. Ook de handel vertoont een dergelijke scheiding. In overeenstemming hiermee vinden we vaak in het huwelijk volkomen uitsluiting der goederengemeenschap. De verklaring van dit alles is moeilijk, zoolang we van het familie- en huwelijksleven der natuurvolken nog zoo'n onklare voorstelling hebben als tegenwoordig.

Uit de self-dependence der familien volgt, dat de handel een geheel ander karakter draagt dan bij ons; ze wordt gedreven niet tusschen individuen , maar tusschen stammen.

Bij dezen handel speelt vaak het geld reeds een beteekenende rol. Wilden kennen twee soorten geld: binnen- en buitengeld. Het eerste dient voor het verkeer binnen den stam, het laatste bij den handel met vreemden. Het binnengeld heeft meer een sociaal dan een economisch belang. Het dient voornamelijk om een vrouw te koopen, het lidmaatschap van geheime genootschappen te verwerven, des priesters hulp tegen booze geesten te verkrijgen, tribuut te betalen aan het hoofd van den stam, enz. Het buitengeld heeft meer een economische beteekenis. Bijzonder geliefde versieringsvoorwerpen worden al spoedig een waar, waarmee men overal terecht kan, en zoo gaan ze langzamerhand in ruilmiddel over en verliezen hun beteekenis als gebruiksvoorwerp.

Wij komen nu tot de vraag, welke sociale en economische verschillen in de positie der leden van eenzelfden stam bij natuurvolken te vinden zijn. Bij de laagste volken staan allen gelijk, zoover niet leeftijd of persoonlijke kwaliteiten iemand een voorrang geven. Bij de hoogere natuurvolken vervalt de bevolking meest in vrijen en slaven; ook vinden we vaak een adelstand, en in Polynesie zelfs een verdeeling in talrijke standen. Daarnaast heeft iedere familie haar eigen sociale positie in de maat-