zeebodem eertijds minstens 550 vademen hooger geweest zijn dan thans.
Sommige soorten van planten in het westen van Ierland wijzen op een
vroegere verbinding te land tusschen Ierland en Zuid-Europa; Prof. Ed-
ward Forbes heeft dat lang geleden aangetoond. Dan is er het vroeger
bestaan van gletsjers in den Atlas en op de Britsche eilanden, en de
grooter uitgestrektheid, eertijds, van de gletsjers der Alpen, Pyreneeën
en van Skandinavie. Een kouder klimaat zou het rechtstreeksche gevolg
zijn van zulk een bodemverheffing. De peilingen van kapitein Spratt
hebben bewezen dat het middelste gedeelte der Middellandsche zee voor
een deel eertijds opgeheven geweest is, zoodat Afrika en Europa door
middel van Malta en Sicilië samenhingen, terwijl Wallace gewezen heeft
op de algemeene verhuizing van de dieren uit het Pliocene tijdvak naar Afrika.
Hoewel nu over deze argumenten nog heel wat gediscussieerd zou kunnen worden, kan men toch moeilijk ontkennen dat waar men niet licht tot een zoo ontzaglijke opheffing van den bodem zou mogen besluiten om daaruit andere onderstellingen af te leiden, de mogelijkheid dat zulk een verschijnsel heeft plaats gehad, niet is uitgesloten — men mag zich niet beroepen op de onwaarschijnlijkheid van een bodemverheffing, om een theorie die op andere overwegingen berust, onaannemelijk te verklaren. Er zijn echter andere bezwaren tegen Hull's conclusie, en verscheiden sprekers stelden die in het licht: het materiaal waarop ze berust is niet afdoende. De heele zaak berust op de vraag zeide Dr. Blanford — of de peilingen die Prof. Huil ons voorgelegd heeft, voldoende bewijzen leveren voor het bestaan van wat hij canons noemt (waarom niet ravijnen?). Vooreerst liggen de Deilingen wat ver uiteen, en mag men betwijfelen of in de diepere deelen van den oceaan de lijnen op zijn kaart wel op een behoorlijk aantal gegevens berusten. En wat den loop van de rivierbeddingen betreft, Prof. Huil erkent zelf dat verscheidene moeilijk met eenige bestaande rivier in verband te brengen zijn, en ook schijnt de belangrijkheid van het ravijn niet overeenkomstig de grootte van de nvier. Het zeer merkwaardige diepe onderzeesche kanaal van de Adour valt licht in het oog, en toch is de Adour een betrekkelijk onbeteekenend stroompje; bij de Loire is het verband tusschen de rivier en de onderzeesche bedding veel minder duidelijk. Blanford vroeg ook of Huil wist of de Rijn, de grootste rivier van West-Europa, een bedding had uitgegraven in het „continentale plateau".
Deze vraag kon Prof. Huil niet beantwoorden, en de'aanmerkingen op het te geringe materiaal en de wellicht arbitraire gevolgtrekkingen vonden geen weerlegging. Toch is zijn theorie zeker niet voetstoots" te verwerpen. Men mag niet aannemen dat waar althans verscheiden ge-
15