voorheen de diepzee ingestroomd te zijn door een reeks van kolossale watervallen, met een gezamenlijk verval van 5000 voet over een afstand

van 6 of 7 mijl.

Prof. Huil vindt ook geïsoleerde rotsmassa's op het plateau, overeenkomend met Rockall of Ailsa Craig; zulk een gevaarte rijst uit de onderzeesche vallei van de Taag op, 36 mijlen van kaap Razo.

Huil beweert dat de waargenomen verschijnselen alleen behoorlijk verklaard kunnen worden als men aanneemt dat de zeebodem oudtijds in dat deel der aarde verscheiden duizenden voeten hooger gelegen heeft dan thans en dat de sub-oceanische kanalen er in uitgeschuurd zijn door rivieren. Een algemeene depressie, misschien in het jong-tertiaire tijdvak, heeft den tegenwoordigen toestand teweeggebracht.

Op het kaartje dat Prof. Huil ter toelichting geeft, ziet men de Adour heel aardig doorloopen over het nu onder de zee bedolven continentale platform, vervolgens korten tijd over het „terras" om dan met een „doublé caiion" in de eigenlijke diepzee van meer dan 1500 vadem uit te monden. De Leyre bij Arcachon, andere riviertjes van uit de Landes worden door stippellijnen als (nu onderzeesche) zijrivieren van de Adour aangeduid, die minstens ter hoogte van Bilbao nog voortloopt, en daar de voortzetting van de Plencia en de Ria de Bilbao in zich opneemt Het kaartje ziet er inderdaad verleidelijk uit, en de theorie van Prof. Huil heeft ook veel verlokkends. Maar reeds dadelijk bij de voordracht ontmoette ze van de leden der Royal Geographical Society veel kritiek.

Sir Archibald Geikie was wel met de methode van Prof. Huil ingenomen, maar wees in de eerste plaats op den conservatieven invloed van de zee: de zeebodem ondergaat weinig verandering, vergeleken bij de veranderingen van dat gedeelte der aardoppervlakte dat aan de lucht blootgesteld is. Was de theorie juist, dan zou men veel verder dan het Pliocene tijdvak moeten teruggaan. Maar Geikie vreesde dat de verbee ding een groote rol speelt bij de interpretatie der uitkomsten van de peilingen. Anderen vonden het wat sterk, zoo maar aan te nemen dat heel dit gedeelte van het Europeesche kustgebied betrekkelijk zoo kort geleden 6000 voet opgeheven zou zijn. „Sommige geologen, zeide Hudleston, gaan wel wat ver in het maken van kaarten van de aardoppervlakte zooals die er in de geologische tijdvakken uitgezien moet hebben (naar hun opvatting) en zij zien er niet tegen op, de aardkorst op en neer te laten hossen, naar het in hun kraam te pas komt.

Prof. Huil stelde daar nog andere overwegingen tegenover, die hem een kostbare steun van zijn theorie toeschenen. Bijv.: Er is overeenkomst tusschen de fauna en de flora van IJsland en noordwestelijk Europa, en om een gemeenschap te land tusschen die streken te verkrijgen moet de