Huil vindt iets dergelijks in het onderzeesche gebied langs de westkust van Europa, van IJsland over Rockall, dan zuidwaarts langs de Schotsche, Iersche en Engelsche kust, rond de golf van Biscaye en langs de Portugeesche kust naar de straat van Gibraltar. De gedaante van dat gedeelte van den Oceaan kan aldus beschreven worden:

a. Britsch en continentaal plateau. — Een langzaam glooiende vlakte, die zich in den oceaan uitstrekt tot afstanden van 20 tot 200 Eng. mijlen, en op een diepte van 100 of 200 vadem in den „afgrond" overgaat.

b. De steile helling. — Een onafgebroken glooiing, van den rand van het plateau naar den bodem van de diepzee, met een helling die afwisselt van 5° tot 36°.

c. Rivierbeddingen en canons. — Talrijke onderzeesche valleien die door het continentale plateau loopen, somtijds begrensd door rotswanden van duizend voet hoogte, en die aan weerszijden zijrivieren opnemen. De peilingen bewijzen dat deze valleien het kenmerk dragen van ware stroomdalen; zij vertoonen een bed dat in de richting van de monding voortdurend dieper wordt, een kronkelenden loop, zeer verschillend van spleten in een laag, voortdurende verwijding van de bedding naar de monding toe, vertakkingen die van het aangrenzende deel der hoogvlakte afloopen: de dalen van oude zijrivieren. Daarenboven vormen zij de voortzetting van bestaande rivieren, bijv. van de Adour en de Taag. Verscheiden andere rivieren kunnen niet geheel vervolgd worden tot in de overeenkomstige onderzeesche vallei: een gedeelte schijnt overslibd te zijn of met zand opgevuld. Prof. Huil geeft echter deze lijst van de rivieren welker loop hij in dergelijke onderzeesche beddingen heeft kunnen vervolgen:

De Erne, de Shannon, daarenboven de beddingen van het Iersche Kanaal en het Engelsche Kanaal, dit laatste 70 mijlen ver, over de plek waar op de Admiraliteits-kaart het Hurd Deep geteekend is (ten noorden van de Normandische eilanden). Deze twee laatste „rivieren": Irish Channel River en English Channel River, zijn reeds door Prof. Boyd Dawkins en Jukes-Brown op eenigszins andere wijze afgebakend.

De Loire, de Gironde, en de Adour. De onderzeesche bedding van deze rivier wordt op een afstand van vijf of zes mijl van den bestaanden stroom op de kaart „La Fosse de Cap Breton" genoemd, maar is door Prof. Huil 50 mijlen vervolgd, tot aan het punt waar ze in de steile helling van het continentale onderzeesche plateau uitmondt in een dubbel kanaal tot een diepte van 1500 vadem (9000 voet).

De Caneira, de Arosa, de Lima, de Douro, de Carvoeiro, de Taag, ook met een dubbele monding. Het water van deze groote rivier schijnt