is de stijghoogte van het water daartoe te gering; in fabrieken wordt het soms opzettelijk opgepompt.

In hoofdstuk IV wordt de vraag beantwoordt, waar het brongaswater van daan komt, met behulp van de gegevens omtrent de diepte (25—32 M. — A. P. in het algemeen, zelden daarbuiten) en de stijghoogte (hoogstens 2 M. boven den slootspiegel, maar steeds minder dan die der naburige hoogere wateren).

De scheikundige samenstelling leverde steeds een grooter of kleiner gehalte aan keukenzout op, eenige malen van phosphorzuur of alkalicarbonaten. Vooral het laatste trekt zeer de aandacht en is nog niet op geheel bevredigende wijze verklaard.

Het brongas bestaat in hoofdzaak uit moerasgas, lichtkooiwaterstofgas of methaan (tot 86,5 %), daarnaast komen, in de tweede plaats stikstof en koolzuur en in de derde plaats waterstof en kooloxyde. Zijne oplosbaarheid is matig, volgens de meeste exploitanten hoogstens 6%, volgens den heer Lankelma, die in dit opzicht alleen staat, soms tot 18% toe. Blijkens genomen proeven is de oplosbaarheidscoëfficiënt van methaan in water niet grooter dan 4,3 % bij eene temperatuur van 10° C.

De opbrengst schijnt ook met den barometerstand in verband te staan.

De oorsprong van het brongas behoeft niet op groote diepte gezocht te worden, waarschijnlijk evenmin in de overblijfselen van weekdieren. Geografisch vallen de gasbronnen samen met het veengebied, soms is een verband tusschen veen en gas zeer in het oog vallend, zooals te Vogelenzang. Daar veen te beschouwen is als min of meer gewijzigde cellulose, wordt in hoofdstuk V nagegaan, wat in de litteratuur bekend is over de verandering van cellulose tot gassen.