Hetzelfde is ook het geval bij den heer Neuteboom te Edam, op 28 M. — A. P.; alleen is hier alles grover. Op beide punten zijn tevens sporen van schelpgruis aanwezig. Bij deze drie voegen zich dan vier andere gevallen, waar nevens schelpgruis ook hout- of veengruis voorhanden is. In 7 van de 18 grondsoorten komt dus de meermolm voor. Er mag evenwel gegronde twijfel geopperd worden of dit plantengruis tot de gasvorming heeft bijgedragen, te meer daar het in 11 van de 18 overblijvende grondsoorten geheel ontbreekt.

Daar de dieptecijfers evenmin aanleiding geven eene keuze te doen, komt het mij, na rijpe overweging, voor, dat het grove zand of de fijne grind, al dan niet met schelp- of plantengruis vermengd, slechts eene mechanische rol speelt, omdat het water zich daarin gemakkelijk verzamelt en voortbeweegt.

Reeds bij eene vluchtige beschouwing der Geologische Kaart ziet men, dat het brongasterrein (Noord- en ZuidHolland en Friesland), hetzij in, hetzij niet ver van het groote laagveengebied gelegen is, de veronderstelling mag dus gewaagd worden, dat het gas zich op de eene of andere wijze uit veen ontwikkelt, in het grondwater oplost en zich daarmede voortbeweegt. Zeer pleit voor dit verband het voorkomen in de duinen van Vogelenzang (bladz. 159), waar het van zeer dicht onder eene veenlaag te voorschijn komt.

In het geheele brongasterrein heeft men met slechts een drietal grondsoorten te doen, veen, klei en zand, wier vertikale opeenvolging vrij sterk afwisselt. Ik gaf daarvan een overzicht met 125 schetsteekeningen in mijne ^Binnenduinen en Bodembewegingen (plaat III) in dit