Aan de eene zijde staan de kleinere cijfers der meeste waarnemers, afwisselende van 2 tot 6%. Aan de andere zijde, de veel grootere, opgegeven door den heer Lankelma en gaande van 8 tot 18%, die zeer den oplosbaarheids-coëfficïent van methaan overtreffen.
In werkelijkheid is de totale hoeveelheid opgelost gas aanzienlijker, het koolzuur wordt namelijk grootendeels door het water vastgehouden. Bij een viertal wateranalyses (6, 9, 12 en 13) werd ook de hoeveelheid opgelost koolzuur aangegeven en bedroeg 215, 500, 580 en 652 c.M.3 per L. Neemt men nu aan, dat in het water io°/o gas is opgelost, wat waarschijnlijk overdreven is, dan bedraagt de verhouding tusschen de beide gassen: a) in het voor methaan gunstigste geval (gasanalyse 14), 74,8 c.M.3 tegen 3,4-f 215 = 218,4 c.M.3 koolzuur =1:3; ó) in het voor methaan ongunstigste geval (gasanalyse 10), 82,9 c.M.3 tegen 10,8 + 652 = 662,8 c.M.3 koolzuur = 1 : 8.
De brongas-deskundigen zijn algemeen overtuigd, dat, met mooi en stil weder de gasopbrengst gering, met regen en slecht weder daarentegen goed is. Het ligt voor de hand deze vrij onbepaalde termen te vervangen door den barometerstand en zoodoende onder cijfers te brengen.
Ik stuitte hierbij echter op het bezwaar, dat steeds gasmeters ontbreken bij de brongas-verbruikers, met uitzondering van de fabriek van melkproducten „Hollandia" te Purmerend, administrateur de heer Vas Visser, die, met hare naamgenooten te Bolsward en Vlaardingen, onder directie staat van den heer Hummelinck in laatstgenoemde stad. Aan beide heeren voor hunne welwillende medewerking mijnen oprechten dank, zoomede aan de heeren Roosenburg, directeur, en Cordia, observator aan de Filiaal-