ten was schier geene reuk van phosphor- of zwavelwaterstof.

Uit deze acht gevallen blijkt, dat in Friesland zich op verschillende plaatsen eene groote hoeveelheid van een brandbaar gas, vermoedelijk C H4, heeft vrijgemaakt, hetzij ten gevolge van graven of boren, hetzij zonder (bekende!) aanleiding. Dit brandbare gas bevatte een bijmengsel, waardoor het aan de lucht ontbrandde, volgens nos 4 en 7 zoude dit H3 P geweest zijn, wat zeer goed mogelijk is, doch niet nader werd aangetoond.

In n°. 14 worden, in het voorbijgaan, de drie oudste verhalen vermeld, doch geheel als fantaisie beschouwd, waarin de schrijver m. i. te ver gaat.

Hiermede stap ik af van de verhalen van zelf ontbrandend gas in Friesland om tot het eenvoudig brandbare of brongas over te gaan.

In n°. 6 deelt Harting eenige gevallen mede, die zich te Amsterdam, in 1849—51, bij het boren van diepe putten, hebben voorgedaan. Alleen onder het Luthersche Weeshuis werd geen gas bemerkt, toen, op ongeveer 43 M. — A. P., de boor de diatomeënklei bereikt had. Zulks was wel het geval op de Lauriergracht, Noorder markt en Passeerdergracht. Het eenige uitvoerige bericht heeft betrekking op de boring aan de Bloemgracht, waar zich de bedoelde laag tusschen 41,8 en 43,8 M. — A. P. bevindt. Op 42,8 M. — A. P. (44 M. diepte) gekomen, bemerkte de opzichter eene sterke opborreling in de hoorbuis, eene bijgebrachte brandende kaars deed het gas ontvlammen, dat met eene helder witte (als gewoon gaslicht), nagenoeg 2 M. hooge vlam brandde, die na 3/4 uur werd uitgedoofd. Een ander bericht spreekt van eenen „zwavelachtigen stank", die voorafging en ook reeds bij de boring op de Laurier-