J. G. Doorman. Gids voor Bandoeng, G-aroet en omstreken. Tekst van . Teekeningen van W. O. J. Nieuwenkamp. Uitgegeven door de naaral. vennootschappen Hotel Homann en Hotel Van Horck te Bandoeng en Garoet, (1898), 72 blz. gr. 8°.

Groot octavo is niet het gewone reisgidsenformaat, maar een boekje om in den zak te steken heeft men niet noodig op de tochten van Bandoeng en Garoet uit; zonder tweebeenige gidsen gaat de gewone toerist op Java nog geen bergen beklimmen; deze smaakvolle reclameuitgave moet dan ook meer tot voorafgaande kennismaking dienen en daartoe is hij uitnemend geschikt. De tekst vertelt, meestal zonder rethoriek, duidelijk en eenvoudig wat er te zien is en hoe men het gaat zien. Vergissingen komen weinig voor: staande op den kraterrand van Tangkoeban Prahoe ziet men niet over de Bandongsche, maar over de Krawangsche vlakte; obsidiaan komt in veel meer streken voor dan op Java en in Mexico.

Er worden hier eenige tochten vermeld, die in Buys' Gids voor Batavia, Buitenzorg en de Preanger niet voorkomen, als die naar den werkzamen krater Kawah Manoek en naar de heilige graven van Gedog. Daarentegen is de zeer bezwaarlijke tocht naar de groote waterval der Tji Taroem, de Tjoeroek Halimoen, weggelaten. Een afzonderlijke vermelding verdient een kunststuk, volbracht door den Heer Nieuwenkamp en eenige hier niet genoemde reisgezellen: de beklimming van den werkenden krater van den Goentoer. Fennema schrijft daarover '): „Deze kegel vertoont een bijna gladde oppervlakte, waarin slechts zeer ondiepe ravijnen zijn uitgespoeld. Boven het niveau van 1000 meter (de kraterrand ligt op ± 1900 meter) is de oppervlakte nog geheel onbegroeid en bestaat tot meer dan 1 meter diepte uit los gruis. Na overvloedigen regenval ligt dit gruis vrij vast en kan men den top gemakkelijk bereiken, maar na langdurige droogte vormt deze kegel een weinig samenhangende puinhoop, die bijna onbeklimbaar is." Toch gelukte de beklimming aan Fennema in den drogen tijd, op 6 Juli 1887; ook de heeren Nieuwenkamp c. s. volbrachten haar in den oostmoeson, en dat nogwel zonder gidsen en aan den moeilijksten kant; het kostte hun zes uur klimmen.

In de illustraties toont de Heer Nieuwenkamp opnieuw welk een voortreffelijk teekenaar hij is; wat men dubbel waardeert bij het bedenken, hoe moeilijk het is het mooie van een geheel nieuwe wereld weer te geven — de tropen liggen voor kunstenaars nog zoo wat braak.

J. F. Niermeyer.

n Verbeek en Fennema, Geologische Beschrijving van Java en Madoera, bl. 715.