men, daar in de beide minder welvarende groepen het aantal levenloos aangegevenen relatief grooter was dan in de beide meer welvarende groepen3, terwijl het toch moeilijk aan te nemen is, dat de toestand in dit opzicht geheel anders zou zijn in Den Haag dan in Dordt.

Niet onbelangrijk schijnt het voorts de uitkomsten van het Dordtsche onderzoek te beschouwen, indien de gezinnen in iedere welstandsgroep gesplitst worden naar het aantal kinderen in die gezinnen geboren. Het onderstaande staatje geeft het resultaat dier splitsing in verhoudings¬

getallen.

Wel. Gezinnen waarin werden geboren Totaalaantal

, gezinnen

stands- — &

groepen. 0 kinderen. I—3 kind. 4 en 5 kind. 6 en meer k. gesteld gelijk.

I. 12.1 15.0 17-9 55-° 100

II. 13.4 I4-S i8-7 53-4 100

III. 12.4 23.9 22.1 41-6 i°°

IV. 9.x 36.4 23-4 31,1 100

Totaal. 12.3 18.2 19.3 5°-2 IO°-

Vooreerst ziet men hieruit dat in meer dan de helft (50.2%) van het totaal der gezinnen 6 of meer kinderen geboren werden.

Doch vervolgens merkt men op dat, in verhouding tot het totaal der gezinnen van iedere welstandsgroep, de gezinnen met 1 3 en met 4 5 kinderen talrijker zijn, naarmate men groepen van grooteren welstand beschouwt en omgekeerd de gezinnen waarin 6 of meer kinderen geboren werden, talrijker naarmate de welstand der gezinnen geringer is.

Ten slotte moge hier nog het volgende worden gereleveerd.

Uit dit onderzoek is tevens gebleken dat althans voor Dordt niet een verschil in den leeftijd waarop de vrouw in het huwelijk treedt, mag worden aangemerkt als de oorzaak van grootere nataliteit in de minder

welvarende groepen.

Nemen we aan dat een vrouw haar vruchtbaarste tijdperk heeft vóór haar 30ste jaar, dan blijkt dat in Dordt in de beide minder welvarende groepen resp. 80.5 en 80.9 perc. van de vrouwen tot die groepen behoorende, huwden in dit vruchtbaarste tijdperk, terwijl in de beide meer welvarende groepen dit percentage telkens 83.1 bedroeg.