Het langere, tweede gedeelte behandelt de ,,Soortbepaling der Mineralen", waarmede Schr. zich in vroegere verhandelingen minder had bezig gehouden, uithoofde der door hem gevonden eerste regel: „Er bestaan eeene gidsmineralen, die veroorlooven Skandinaafsch en zuidelijk diluviaal"zand van elkaar te onderscheiden". Bij de verdere ontwikkeling der onderzoekingen bleek echter eene mineralogische soortsbepaling, zooals reeds door Retgers voor duinzand was ondernomen, wenschelijk. Een gevolg daarvan was o. a., dat het mineraal au?iet, dat tot nog toe over het hoofd
was gezien, in zijne eer hersteld werd.
Nu zijn echter vele mineraalkorrels min of meer onzuiver en kunnen zij dus nooit volledig door zware vloeistoffen van ongelijk S. G. van elkander gescheiden worden. Daarom werd de voorkeur gegeven aan eene zoo objectief mogelijk ingerichte telling van iooo korrels van elk monster, telkens in groepen van 100. Eenige tabellen leveren daarvan zeer leerrijke voorbeelden op, doch het is een nadeel dezer methode, dat de telcijfers niet rechtstreeks met de vroegere, door wegen verkregen, gehaltecijfers kunnen vergeleken worden, al bewegen beide zich in dezelfde richting.
Ook bleek hierbij de soortbepaling hare moeilijkheden te hebben, die door het vaststellen van den brekings-index overwonnen werden. Heeft men toch eenen bepaalden mineraalkorrel liggen in eene vloeistof, die het licht bijna even sterk breekt, en schuift men onder het voorwerpglas, bij het mikroskopisch onderzoek, een ondoorschijnend voorwerp, bijv. een platinablikje, dan komt het glas daardoor een weinig schuin te liggen en men neemt het volgende waar: Is de brekingscöefficient van e vloeistof grooter, dan ziet men den rand van het ondoorschijnende plaatje vroeger naderen in de korrel dan in de vloeistof, en omgekeerd.
Schrijver heeft nu eene reeks van 14 vloeistoffen van bekend en verschillend lichtbrekend vermogen toegepast, waarvan sommigen nog zekere voorzorgen vereischen. Het spreekt vanzelf, dat zij slechts in bepaalde gevallen in aanmerking komen, wanneer een eenvoudigere weg niet tot
het doel leidt. .
Met grootere zekerheid, dan tot nu toe het geval was, kunnen korre
tot een bepaald mineraal worden gebracht, evenzoo zulke, die tot nog toe niet in aanmerking kwamen. Zeker is het te verwachten, dat gaandeweg de kennis van de samenstelling onzer zanden eene zeer gewenschte uitbreiding zal ondergaan en daardoor allicht die van hunne afkomst. Op het oogenblik zijn wij van eene praktische toepassing bij het karteeren nog ver verwijderd, zoodat het mij voorkomt, dat de titel der verhandeling in geenen deele past bij den belangwekkenden inhoud.
j, lorié»