ook de aangewezen verkeerswegen voor de karavanen, zoowel om de bronnen, die er in gegraven worden, als om het gemakkelijke en meer beschutte van den weg.

Deze zandketenen zijn het meest verbreid in het N. W. van hetTranskaspisch laagland, O. waurts tot de lijn Aschabad-oase Jasy, dus ongeveer samenvallende met de grens der Aralo-Kaspische vormingen, een bewijs voor den maritiemen oorsprong van dit zand.

V. De zeeduinen.

Deze komen in dit gebied slechts aan den oostoever der Kaspische zee voor, evenzeer op liet schiereiland Dardsja, als aan de Michailbaai en bij Molla-kary. Het zijn kale zandheuvels met eene hoogte van 2^—60 voet, dikwijls gescheiden door zoogenaamde „Shoren", plaatsen met zoutefflorescenties. Daar deze Shoren door zeewater dikwijls overstroomd worden, neemt het zoutgehalte bestendig toe. Ook hier vindt men op die Shorenvlakten Takyrs. Deze danken hun ontstaan, evenals elders, aan het regenwater, dat de roodachtig-grauwe leemlagen, die onder den duinvoet uitkomen, afwascht en de opgeloste leem in de Shoren afzet.

Zoowel door korrelgrootte als door kleur zijn de zandsoorten onderscheiden.

De korrelgrootte bedraagt bij het geelroode heuvelzand 0.075—0.1 m.M., bij het geelgrauwe Barchanen- en steppenzand, en bij het helgele duin- en ketenzand 0.2—-0.3 m.M.

Mineralogisch bestaat het zand voornamelijk uit kwarts, voorts vindt men er glimmer, kalkspaat, hoornblende, augiet en sporen van magneetijzer in.

Wat den oorsprong betreft, hierover merkt Obrutschew nog het volgende op:

Toen de Aralo-Kaspische zee nog bestond, wierp deze aan hare oevers duinen op, die bij haar terugtrekken als zandketenen bleven bestaan. Waar dit zand begroeid werd, werd door de nivelleerende werkzaamheid van het regenwater zoo veel afgespoeld, dat het in de vlakke zandsteppen met hare geïsoleerde verheffingen, overging. Waar dit evenwel niet gebeurde, hetzij doordat de menschen roekeloos het hout weghaalden of de knaagdieren den groei beletten, verwaaide het zand en gaf zoo aanleiding tot het ontstaan van Barchanen en heuvels. Deze worden echter jaarlijks verplaatst door den wind en wel 4—5 K. M. gedurende eene eeuw. Het gevolg van deze zandverplaatsing, waarvan men veel last ondervond bij den bouw der Transkaspische spoorbaan, is, dat bronnen en oasen verdwijnen. Een sterk voorbeeld is nog, dat de rivieren de