rivier gegeven heeft1)—, terwijl diabaas tot de zeldzame verschijningen in de boven-Nickerie schijnt te behooren
(zie boven, bl. 21).
Doch hetgeen nog meer voor Van Drimmelens meening pleit, is het ontbreken der Huronische schieferformatie in het door hem bezochte gedeelte der Nickene en het eerste optreden van sporen dezer formatie even
beneden den Blanche Marie-val.
Martin ontleent zijne meening aangaande de verspreiding der diabaas- en schieferformatie in Nederlandsch Guyana bijna uitsluitend aan een aantal vindplaatsen van diabaas en lateriet, waarmede Voltz en de landmeter Loth ons hebben bekend gemaakt. (Zie de noot op bl. 17).
Volgens deze mededeelingen zou genoemde formatie van Albina, niet ver de kust aan de Marowijne, zuidwestwaarts over Foto, aan de Tempatiekreek, een zijstroom van de Commewijne loopen, zich vervolgens naar het Westen buigen over de Mindrinetti- en de Marechalkreek, nevenstroompjes der Saramacca en de Suriname, om over den bovenloop der Tibiti, rechter zijstroom van de Coppename, en den bovenloop der Nickerie het diabaasgebied te bereiken, dat in het stroomgebied der Corantijn aan de Avanerovallen in de Kabalebo (bijrivier van de Corantijn) en aan den linkeroever dezer rivier, van de Ma-
tappikreek af ontwikkeld is.
Het geheele in kaart gebrachte deel der Nickene zou dus volgens Martin in de diabaas- en schieferstrook vallen en zuidwaarts achter den Blanche Marie-val in het zuidelijke granietgebied overgaan. Het nu bekend geworden deel der Boven-Nickerie zou dan een schiefergebied doorsnijden, waarin, evenals dit aan de Marowijne tusschen
I) K. M ar tin, 1. c. bl. 162.