woorden in zijn verslag trachten te beantwoorden en als zijne meening te kennen gegeven, dat het door hem bereisde gedeelte der Boven-Nickerie zich geheel in het noordelijke graniet- of savannegebied bevindt.

Het schiefer- en diabaasgebied, dus de goudstreek, zou men dus volgens Van Drimmelen over den Blanche Marie-val, d. w. z. meer zuidwaarts moeten zoeken. „Aan „het riviergedeelte tusschen Stone Dansi en den Blanche „Marie-val , zoo lezen wij in het verslag, „is nimmer een „spoor van goud ontdekt, wel ten zuiden daarvan, o. a. „aan den voet der heuvels, waaruit de Waterloo-kreek „haar oorsprong neemt, d. i. op ±40 K. M. van hare „monding".

Het komt ook mij voor, dat de uitkomsten van de hier besproken onderzoekingsreis langs de Boven-Nickerie gegronden twijfel doen rijzen aan de juistheid van Martin's meening.

De aanzienlijke verspreiding, welke de verweringsproducten van graniet, n. 1. leem, witte en roodgevlekte klei (kaolin), kwartszand en ijzerhoudende zandsteen in het door Van Drimmelen in kaart gebrachte gedeelte der Nickerie bezitten, is evenals het zeldzaam optreden in dit gebied van lateriet — volgens Martin het verweringsproduct van diabaas en de gesteenten der oude schieferformatie l) — volkomen in overeenstemming met den aard der vaste gesteenten, die de reiziger op zijnen tocht ontmoet heeft. Bijna alle vallen en stroomversnellingen bleken immers uit graniet te zijn samengesteld — dat evenals aan de Suriname als biotietgraniet voorkomt en op welk gesteente volkomen de karakteriseering van toepassing is, welke Martin van de granieten van de Suriname-

i) K. Martin, 1. c. bl. 153.

3