„pende, (zie de lijn h—i—k—1 op de kaart), onlangs den „grooten val had ontmoet, en in mijne stroomopname".

Van Drimmelen's vermoeden werd spoedig bevestigd, want reeds des namiddags te 12 uur van den 31 sten October, den dag, waarop het kamp aan de Tom Deddekreek werd verlaten, kon het geraas van een grooten waterval duidelijk worden gehoord.

Nabij de monding der Sabbathkreek, een linker zijstroompje, dat niet ver van de Tom Deddekreek in de Xickerie valt, bleek de rivierbedding uit grof grint te bestaan, uit verschillend materiaal gevormd. Ik trof er verweerde granietbrokjes en een diabaasrolsteentje in aan, doch het rijkst vertegenwoordigd waren sterk verweerde schieferbrokjes, waaronder grijsgekleurde kwartsietschiefer, en een schiefergesteente, welks parallelstructuur door dunne, met een gele sterk verweerde kleimassa afwisselende, kwartslagen wordt aangeduid. In enkele stukjes liggen uiterst kleine korrels van een grijsgekleurd erts ingesprenkeld, dat niet op lood reageerde.

\ oordat de groote val, het einddoel der reis, bereikt werd, troffen de reizigers nog twee kleine vallen in de rivier aan, den Granieteiland- en den Duizendsteenenval, waarvan de eerste uit een grijzen, grofkorreligen graniet is samengesteld, welke wegens het bijna geheel terugtreden van biotiet en de innige vergroeiing van de grijze veld-, spaathkristallen met de slechts weinig afgeronde kwartskorrels, een geheel ander gesteentetype te aanschouwen geeft, dan de tot nu toe in het gebied der Nickerie waargenomen granieten. Dat veldspaath het hoofdbestanddeel van dezen graniet vormt, leert eene beschouwing der dunne, weder met de bekende zwartglanzende laag overdekte verweringskorst.

Ien O. van dezen val is het terrein heuvelachtig en