Maratakka, gelijk de landmeter Polak meende, die in 1897 den oorsprong dezer kreek ontdekte.

De Paris Jacobkreek ontspringt niet ver van de Corantijnrivier en is, niettegenstaande er stroomversnellingen in voorkomen, geheel bevaarbaar. Van de Nickerie af, niet ver van de monding der Paradijskreek is door den opzichter J. Slengard een lijn gekapt, die de Paris Jacob kreek snijdt, ter plaatse waar deze zich van het N. . naar het W. ombuigt, terwijl van hier door den landmeter J A. Polak lijnen gekapt zijn naar de uitmonding

van de Matappi-kreek in de Corantijnrivier, respectievelijk

ter lengte van 7800, 10000 en 8800 M. (zie achterstaande

kaart). .

Tusschen de Paris Jacobkreek en de Droge kreek is

aan den benedenoever der Nickerie, die zich hier nog meer versmalt (tot ± 15 M.) en in dit gedeelte vrij van rotsen is, een gele, fijne, kleihoudende zandsteen ontbloot, die mede als een tot afzetting gekomen verweringsproduct van graniet moet beschouwd worden.

Op de plaats, waar de Wittewaterkreek in de Nickerie valt, buigt de rivier zich naar het Z. O., om hoogerop, bij de Swizzlekreek weder in de zuidelijke richting over te gaan. Nabij de monding der Tom Deddekreek, het eerste der in het riviergedeelte boven de Leguanenkreek uitmondende rechter zijstroompje, werd het kamp opgeslagen.

Volgens onze roeiers, die hier eenige jaren te voren „nlar goud hadden gezocht", zoo zegt de reiziger in zijn verslag, „waren we nu nog twee dagen van den giooten „val, het einddoel van onze reis, verwijderd. Doch ik

stelde meer vertrouwen in de mededeelingen, mij gedaan "door een opzichter-lijnkapper, die ten behoeve der balata" industrie van een mij bekend punt naar het zuiden kap-