zijn verslag: „de eenigszins opgerichte steenlagen hellen „onder een hoek van io° naar het W."
Achter dezen val is de rivierbedding als bezaaid met granietblokken, totdat i K. M. hoogerop de tweede val bereikt wordt, een ± 50 M. breede, op enkele punten tot 2 M. hooge granietdam, die dezelfde strekking heeft als Stone Dansi, en waarin de stroom op een viertal plaatsen geulen heeft ingesneden, welke echter vol steenen
liggen.
De graniet van dezen dam, een lichtgekleurde biotietgraniet met gele zeer verweerde veldspaath, spaarzame zwarte biotietplaatjes en niet zeer talrijke kwartskorrels, vertoont fraaie, vlakgewelfde, koepelvormige banken, waarvan de buitenste in concentrische schalen loslaten (fig. 2) een bouw, die Martin ook bij den graniet in de Suriname-rivier tusschen de Sarakreek en Toledo waarnam ')•
Midden op den dam ligt een zandige, spaarzaam begroeide hoogte, rondom welke tal van granietblokken van gewelfden vorm en parallelopipedische klieving verspreid
lagen.
In het gesteente van beide vallen vond de heer Van Drimmelen een menigte draaikolkgaten, zelden dieper dan 0.4 M. en gedeeltelijk met grof kwartszand gevuld.
Na nog drie stroomversnellingen of kleine vallen te zijn overgegaan, bereikten de reizigers de uitmonding der Fallawatra of Tapioco, een hier ter plaatse 25 M. breede
1) K. Martin 1. c., bl. 160.