De scheidsrechterlijke uitspraak van den Czaar betreffende Guyana.
De tekst van deze scheidsrechterlijke uitspraak is als volgt: Wij, Alexander III, bij de gratie Gods, Keizer aller Russen. De Regeeringen van de Fransche Republiek en die der Nederlanden besloten hebbende, naar de bepalingen van een tusschen deze Staten gesloten overeenkomst van 29 Nov. 1888, om in der minne uit te maken een bestaand geschil omtrent de grenzen hunner respectieve koloniƫn, Fransch Guyana en Suriname, en de beslissing op te dragen aan een scheidsrechter, hebben Ons verzocht deze arbitrage te aanvaarden:
Willende beantwoorden aan het Ons door de in geschil zijnde mogendheden betoond vertrouwen en van de beide Regeeringen de verzekering ontvangen hebbende, dat Onze uitspraak zou worden beschouwd als hoogste uitspraak, zonder eenig beroep en dat zij zich daaraan zonder eenig voorbehoud zouden onderwerpen, hebben Wij de taak op Ons genomen als scheidsrechter het geschil dat tusschen haar bestaat, op te lossen en alzoo houden Wij voor juist de volgende uitspraak:
Overwegende, dat de conventie van 28 Aug. 1817, waarbij de voorwaarden worden bepaald van de teruggave van Fransch Guyana aan Frankrijk door Portugal, nimmer door de Nederlanden is erkend;
dat daarenboven die conventie niet zou kunnen dienen tot basis van een oplossing van de quaestie waarover geschil, daar toch Portugal, dat, krachtens het verdrag van Utrecht in 1713, een deel van Fransch Guyana in bezit nam, aan Frankrijk in 1815 niet meer kon teruggeven dan aan dat Rijk was afgestaan; terwijl immers de grenzen van dit grondgebied in het verdrag van Utrecht van 1713 nergens omschreven zijn; Overwegende, ten andere:
Dat het Nederlandsche Gouvernement, gelijk dit bewezen wordt door de feiten, niet weersproken door de Fransche regeering, op het einde van de vorige eeuw militaire posten aan de Lawa bezet had;
dat de Fransche autoriteiten in Guyana menigmaal hebben erkend, dat de negers, wonende op het betwiste grondgebied, middellijk en onmiddelijk afhankelijk waren van het Nederlandsch gezag en dat die autoriteiten met de inlandsche stammen, dat grondgebied bewonende, niet in onderhandeling traden dan door bemiddeling en in tegenwoordigheid van een vertegenwoordiger van de Nederlandsche autoriteiten;