breed en 8 vt. diep en doorgaans half met kristalhelder, zacht opborrelend water gevuld.

De hoofdbron echter, waaraan dit kiezelsinterterras voornamelijk zijn ontstaan te danken heeft, ligt aan den voet van den heuvel. Het is eene groote bron, wier water zeer helder is, bestendig 2—3 vt. hoog opborrelt en eene temperatuur van 98° C. bezit. De dampen, die er uit opstijgen, verspreiden den reuk van zwavelwaterstof. Naar de inboorlingen beweren, zou deze therme na de aardbeving van Wellington in 1848 twee jaren lang een geijser geweest zijn, die zijne waterstralen bijna 100 vt. hoog spoot en met vreeselijk geweld zelfs zware steenen, die men er in wierp, in de lucht slingerde. Ook moet zij groote heilkracht (voor jicht) bezitten.

Op den tegenovergestelden rivieroever ligt de bron Tschi-tarata. De afvoer uit haar ketel vol glinsterend, lichtblauw water wordt door eene dampende cascade gevormd, die over een sinterterras, met de bondste kleuren, wit, rood, geel, oranje, getooid, naar de rivier vloeit. Hetzelfde schouwspel wordt stroomopwaarts nog 5—6 keeren herhaald, „en daartusschen liggen plaatsen, waar periodieke erupties plaats hebben, hier alle 5, elders alle 10 minuten."

Indien men zich verder zuidwaarts in de richting naar het Taupomeer toe begeeft, komt men voorbij de dampbron Karapiti, die uit een cirkelvormig gat in den bodem bestaat, in welks midden eene nauwe buis omlaag voert, waaruit met geweldige kracht en onder luid gesis en gebruis aanhoudend damp ontsnapt. Wij vermelden haar daarom, wijl zij misschien eenmaal een geijser is geweest. De reiziger Dieffenbach nl., die in 1841 deze streken bezocht, spreekt niet van de dampbron Karapiti, maar wel ter zelfder plaatse, naar het althans schijnt, van eene geweldige bron, wier water boven het kookpunt verhit was en 8—10 voet hoog in de lucht werd geworpen; ') von Hochstetter meent, dat misschien uit deze bron, doordat zich de overhitte waterdamp een vrijen uitweg baande, de fumarole is ontstaan 2).

Onze weg voert vervolgens langs de oevers van het Rotokawameer, waar men weer allerwege aan de vulkanische krachten, die onder onze voeten smeulen, herinnerd wordt. J. Martin beschrijft het meer en zijne omstreken met de volgende woorden: „Rotokawa is een klein, zuur meer in deze streek, dat met buitengewone behoedzaamheid moet genaderd

1) E. Dieffenbach, Travels in New-Zealand, London 1843, dl. I, blz. 327.

2) Von Hochstetter, t. a. p. blz. 257.