beelding weer te geven vermag." „Het is", zegt hij verder, „alsof een over trappen omlaag stortende waterval plotseling in steen veranderd is geworden." En nog verder: „Deze waterbassins vormen even zoo vele natuurlijke badkommen, die de meest verfijnde weelde zich niet prachtiger en gemakkelijker zou hebben kunnen uitdenken" '). Hoe geheel anders is het voorkomen, dat deze streek thans bezit! Waar nog voor ruim vier jaren ieder reiziger verbaasd stond over het zeldzaam schoone werk, hier door de natuur gewrocht, ontwaart men thans eene troostelooze woestenij, waarin te midden van eene akelig doodsche, barre asch-, zand- en puimsteenvlakte, van talrijke scheuren en kloven doorploegd en met puinkegels, kraters en modderplassen bedekt, een klein meer in eene diepe inzinking is gelegen, dat wel den naam van het voormalige heeft overgenomen, maar zoowel wegens zijn geringen omvang, als wegens de vuile, modderige kleur van zijn water, daartoe eigenlijk ten eenenmale onberechtigd is.
Verlaten wij daarom deze plek des verderfs en begeven we ons liever verder zuidwaarts naar die streken, welke van de Taraweraeruptie verschoond zijn gebleven. Hier ontwaren wij in de eerste plaats de bronnen en geijsers van het Rotorekadal, eene woeste, grootendeels moerassige grasvlakte, waarop hier en daar een enkele boom staat, en die in het W. door lage, onbegroeide heuvelen, in het O. door eene bijna loodrechte rotswand, de Pairoaketen, wordt begrensd. Groot is het aantal thermen op deze vlakte gelegen. „Langs de geheele Pairoaketen dampt het nl. op ontelbare plaatsen, beneden aan den voet des bergmuurs, op de hellingen en zelfs boven op de hoogte. Als de lucht warm en droog is, zijn de dampwolken minder zichtbaar, alleen de roode van allen plantengroei ontbloote plekken op de bergafhellingen verraden ten allen tijde reeds op grooten afstand de plekken, waar heete waterdamp en andere gassen uitstroomen en nu eens heete bronnen, dan kokende modderpoelen of fumarolen en solfataren voortbrengen." De beide eindpunten van dit merkwaardige dal, dat eene lengte van 18 Eng. mijlen bezit, zijn: in het N. het Rotomahanameer, in het Z. de Orakeikorakobronnen.
Deze laatste zijn ten N. van de Waikatorivier gelegen, in een landschap, welks natuurschoonheden ons levendig aan menig plekje van het National Park der Vereen. Staten van N. Amerika herinneren. „Welk
I) F. von Hochstetter, t. a.p. blz. 272 en 273.