Een ander terrein, waar men ontelbare ngawhas en sofataren aantreft, strekt zich tusschen het Rotorua en het Rotoitimeer uit. Niet ver van het eerstgenoemde meer liggen de beroemde Tikitiribronnen. Zij zijn merkwaardig zoowel wegens hun vorm, als hun somber uiterlijk, daar het water eene donkere kleur bezit, en de zwaveldampen, die er uit oprijzen, dicht en doordringend van reuk zijn. Een er van meet meer dan 100 vt. in doorsnede en is doorgaans in zulk een hevig kokende beweging , dat den bezoeker de schrik om het hart slaat. Groote golven water worden omhoog gedreven en buiten den poel gespat; maar de dampwolken, die er boven zweven, zijn zóó dicht, dat slechts nu en dan den waarnemer een blik op dit schouwspel gegund wordt. Bij de inboorlingen draagt zij den naam Hurutani, wijl eenmaal eene Maorivrouw er in gevallen en aldus levend gekookt zou zijn geworden. De zure zwaveldampen, die er aanhoudend uit opstijgen, berooven de zilveren voorwerpen, die de reizigers dragen, spoedig van hunne kleur.
Dicht in de buurt liggen acht kokende modderbronnen, waarvan de grootste 10 vt. middellijn heeft, terwijl ieder harer uit den bekervormigen krater een dikke, zeepachtige modder van donkere loodkleur werpt. „De bodem draagt mijlen ver rondom de boorden van het Rotoruameer overal sporen van vulkanische werkzaamheid in de diepte. Over zekeren afstand voert de weg den reiziger over een kiezelsinterplateau, dat onder zijne voeten siddert en eene temperatuur van ioo° F. bezit, terwijl met tusschenpoozen openingen in deze korst voorkomen, die hem aantoonen, hoe weinig betrouwbaar de scheidswand is tusschen zijne voeten en de gesmolten massa in de diepte." Sommige der geijsers om het Rotoruameer herinneren aan den IJslandschen Strokhr, in zooverre als ook zij tot werkzaamheid kunnen gebracht worden door er graszoden in te werpen.
Ten N. van de Tikitirithermen vindt men die van het Rotoehumeer, de noordelijkste van N. Zeeland, indien men althans die van het eiland Motu Hora, 4 zeemijlen, en die van Witeiland, 28 zeemijlen van de kust verwijderd, niet mederekent.
Wenden wij ons daarentegen zuidoostwaarts, dan bereiken we, na het Tarawerameer overgestoken en het dorp Wairoa voorbijgetrokken te zijn, de plek, waar eenmaal aan de oevers van het heerlijke, donkerblauwe Rotomahanameer de ongeëvenaarde, terrasvormige kiezelsinterafzetsels waren gelegen, waarvan Dr. F. von Hochstetter — om ons tot één enkelen waarnemer te beperken — getuigt, dat zij, „wit als uit marmer gehouwen, een gezicht opleverden, dat geene beschrijving en geene af-