ons de beschrijving van Dr. Geikie leeren.]) „Op sommige gedeelten van den weg," zegt hij, „schenen wij slechts over eene korst te rijden tusschen de lucht boven en een ontzaglijk kokend vat beneden ons. Op eene plaats ging een der paarden met den achterpoot door deze korst, en een dag of twee later toen wij weer aldaar voorbijkwamen, zagen wij er stoom ontsnappen." Volgens Dunraven 2) brengt deze vallei op iemand den indruk teweeg, alsof men zich in of althans op weg naar helsche gewesten bevindt. „De oevers der rivier, of liever den bodem dezer geheele streek, ziet men bedekt met en doortrokken van bronnen, poelen en slijkketels, doorploegd van kokende stroomen, ingesneden van spleten en scheuren en gapende met kloven, waaruit een dof gerommel, alsof groote steenen heen en weer gerold worden, of ook wel woest, pijnlijk geschreeuw en gebrul opstijgt.

De bodem klinkt hol onder den voet. De weg kronkelt heen en weer

.

tusschen gaten, waaruit zwaveldamp opstijgt of water omhoog spuit, langs groote holen, die akelig weergalmen en u met'paard en al dreigen te verslinden, en voorbij kokende stroomen, die over beddingen vloeien, uit een harde korst samengesteld, geel, groen en rood gekleurd en omringd door groote vergaarbakken van opborrelend, kokend, ja ziedend water. De korst voelt zich aan, alsof zij op zeker oogenblik zal instorten en u in vuur en vlammen dompelen, en de dieren stappen er dan ook behoedzaam over heen.

Gij trekt voorbij een doorschijnenden, liefelijken vijver en wordt bijna in zijne heete, azuurblauwe diepte geslingerd door uw muildier, dat met geweld uitwijkt voor een witten straaldamp, die hem boosaardig in het gezicht gespoten wordt uit eene onbeduidende spleet van den weg. Gij acht het noodzakelijk dat hol met zijn zonderlingen ingang te onderzoeken, en springt terug, met meer geluk dan wijsheid, om aan een plotseling opborrelenden stroom heet water te ontsnappen, die kwaadaardig en zonder eenige waarschuwing te voorschijn treedt en u doorweekt. De lucht is vervuld van onderdrukte vreemde geluiden, verwijderd gegrom, als van onvoldane geesten, zwak gegil, spottend gekreun en onderaardsch gelach, alsof de geketende duivels, hoewel buitengewoon ellendig, dit toch nog niet in zulke mate zijn, dat zij er geen vermaak in zouden scheppen, een nieuw slachtoffer te zien naderen. Gij verbeeldt u, het

1) A. Geikie, Geological Sketches at Home and Abroad, New-York 1882, blz. 206—23S.

2) The Great Divide: Travels in the Upper-Yellowstone in the Summer of 1874 by the Earl of Dunraven, London 1876.