chiin zijn dikwijls nog vereenigd, zoodat de dieren in rustig, weinig bewogen water, dus op eene tamelijke diepte, moeten zijn gestorven. Reid veronderstelt, dat die 40—50 M. zal bedragen hebben, waaruit onmiddellijk volgt, dat dit punt eene rijzing van 40— 50-|- 180= 220—230 M. heeft ondergaan.

Gaan wij thans otfer tot eene beschouwing van het Belgische Plioceen, dan bepalen wij ons hier weder tot de hoofdresultaten en verwijzen voor de bijzonderheden en voor de uiteenzetting der opeenvolgende meeningen naar onze Contributions I. Het langst en het best bekend is deze vorming in de omstreken van Antwerpen, gaandeweg heeft men ze in meerderen of minderen samenhang ook verder oostelijk en zuidelijk ontdekt. De fossielen worden evenwel nog steeds in de grootste hoeveelheid en in den gunstigsten toestand bij deze stad aangetroffen.

Bij Antwerpen, en waarschijnlijk nog wel verder oostelijk en noordelijk, rust het Plioceen op het oudere Mioceen, dat ook in ons land, o. a. bij Winterswijk en Eibergen dicht aan de oppervlakte komt, maar daar door het Diluvium is bedekt. Hoe het met den ondergrond van het Plioceen te Arnhem, Utrecht, Amsterdam en Gorkuui is gesteld weten wij volstrekt niet. Onder Goes rust het Plioceen rechtstreeks op de Oligocene Rupelklei, zonder tusschenkomend Mioceen, zooals bij Antwerpen. Waarschijnlijk is dus de ondergrond van Goes droog geweest tijdens de afzetting der Miocene schelpzandlagen te Antwerpen. Daar de Rupelklei tot het middelste-Oligoceen behoort en de bedoelde schelpzandlagen van Antwerpen (Crag noir) tot het bovenste-Mioceen, moet natuurlijk ook de ondergrond van Antwerpen langen tijd geheel droog zijn geweest, maar is weder eerder onder den zeespiegel gedaald dan die van Goes, hoewel men bij voorbaat het omgekeerde zoude verwachten.

Zooals wij vroeger reeds opmerkten, wordt het Belgische Plioceen tegenwoordig algemeen in twee verdiepingen of stelsels verdeeld, die wij Diestien en Scaldisien hebben genoemd in navolging van V. d. Broeck, die zich in de laatste 15 jaren het meest met deze vorming heeft beziggehouden. Wij achten deze mededeeling noodzakelijk, omdat in dit tijdsverloop de meeningen omtrent deze zaak eene levendige gisting hebben ondergaan en de benamingen in zeer verschillende beteekenis zijn gebruikt. Zoo is o. a. ook het woord „Diestien" gebruikt als gelijkwaardig met bovengenoemden „Crag noir," die Mioceen is, en het woord „Scaldisien" als gelijkwaardig met het geheele Plioceen en dus als Diestien -fScaldisien in Y. d. Broeck's zin.