Plioceen, verminderde gaandeweg en daardoor bevatten de hoogere lagen van den Red-Crag de zuivere fauna van dat tijdvak. Tevens wordt ook het zand, dat de lagen van den R. C. opbouwt, naai boven toe fijner en gaat ten slotte over in eene klei, die naar het plaatsje, waar zij het eerst is bestudeerd „Chillesford-Clay1' wordt geheeten.
Naarmate nu de fauna van den Red-Crag nog vermengd is met ingespoelde schelpen van den Coralline-Crag of wel nagenoeg of geheel zuiver is, kan men de geheele afzetting nog in tweöen verdeelen, wat voor ons eigenlijk van weinig of geen belang is.
Tot voor weinige jaren was dit het eenige, dat men van het marine Plioceen in Engeland kende; een paar ontdekkingen van groot belang gaven echter, ook in verband met onze putboringen, aanleiding tot nieuwe en ver rijkende beschouwingen. Reeds in 1857 had Prof. Prestwich te Oxford het voorkomen van Pliocene schelpen in Kent te Lenliam bij Maidstone aan de Medway, bekend gemaakt, of liever van afdrukken van zulke schelpen in eenen ijzerhoudenden zandsteen, daar de schelpen zeiven geheel verteerd waren. Het was daardoor uiterst moeielijk ze goed te determineeren en hun Pliocene ouderdom werd betwijfeld, zelfs eenigzins door Searles Wood, die hem echter als waarschijnlijk beschouwde. In elk geval werd er slechts zeer weinig belang in gesteld. Daar nu in België, o. a. bij Diest zich volkomen hetzelfde verschijnsel voordoet (overgang van glauconiet houdend zand tot ijzerhoudenden zandsteen tengevolge der oxydatie, en tegelijk oplossing der schelpen door het koolzuurhoudende water, dat in den poreuzen bodem omlaag zakt, en een Engelsch geoloog, Clement Reid zich wegens onderzoekingen over het Plioceen van Noordwest Europa in 1886 ook te Diest ophield, zoo kwam deze er toe de half vergeten zaak weder op nieuw in oogenschouw te nemen. Hij slaagde er in goede afgietsels te maken van de holten, die aan de verdwenen schelpen beantwoorden, zoodat ze konden gedetermineerd worden. Zij bleken geheel overeen te stemmen óf met soorten uit den Coralline-Crag óf met zulke, die thans nog in zuidelijke zeeen worden aangetroffen, zoodat het aan geenen twijfel onderworpen is, dat deze zandsteen een overblijfsel is van eenen zeebodem van gelijken ouderdom als de Coralline-Crag. Nu komen evenwel deze zandsteenlagen op ongeveer 180 M. boven de zee voor, terwijl de CorallineCrag van Suffolk slechts weinige meters boven den zeespiegel gelegen is en in ons land diep daarbeneden. De schelpen van Lenliam nu zijn volstrekt niet beschadigd, niet gerold, de beide kleppen der lamellibran-