Utrecht werden afwisselende zand- en kleilagen doorboord, de eersten meerendeels rijk aan, de laatsten meestal zonder schelpen. Onder de eerste plaats werd de boring voortgezet tot 179 M. — A. P.. onder de laatste, tot 366 M. — A. P.
Te Diemerbrug' werd in hoofdzaak min of meer fijn zand doorboord, dat een paar malen door eene zanderige kleilaag werd afgebroken en waarin de schelpen vrij ongelijk verdeeld waren. Behalve te Goes was er bij geene dezer boringen eenige aanleiding om aan te nemen, dat men het Plioceen geheel doorboord had; zoowel te Gorknm, als te Utrecht en te Diemerbrug is men daarin blijven steken.
Nu is het Plioceen nauwkeurig onderzocht zoowel door de Engelsche als door de Belgische geologen, die daarin nog twee afdeelingen onderscheiden. De bovenste draagt den naam van „Red Crag'' of van „Syslème Scaldisiende onderste dien van „Coralline Crag' of van „Système Diestien." Crag (in het fransch Falun) is een zand, dat zeer rijk is aan schelpen; de bovenste Crag nu is gewoonlijk door ijzerverbindingen rood of bruin gekleurd (de naam herinnert dus aan het Roode Klif bij StaToren). In den ondersten Crag komen zeer veel overblijfselen voor van Bryozöen, die aanvankelijk ten onrechte voor kleine koralen werden aangezien. „Système'' noemde de groote Belgische geoloog, André Dnmont, een scherp omschreven , zelfstandig onderdeel eener geologische formatie. „Scaldisien" heeft betrekking op de Schelde (lat. Scaldis), daar het zand met schelpen van dit stelsel vooral bij Antwerpen aan de Schelde zeer goed ontwikkeld is en dan ook daar het best is onderzocht. „Diestien" komt van Diest, eene stad in rechte lijn tusschen Antwerpen en Maastricht gelegen. Bij Diest nu is dit stelsel wel tegenwoordig, maar volstrekt niet bijzonder duidelijk ontwikkeld; fossielen komen daar in het geheel niet voor, zoodat men er tegenwoordig zeker eenen anderen naam aan zoude gegeven hebben, indien de vermelde niet reeds bestond en het burgerrecht had verkregen.
Om nu te onderzoeken of er bij de vier boringen eene grens tusschen beide stelsels kon getrokken worden, hebben wij den volgenden weg ingeslagen. De schelpen kwamen bij allen op zeer uiteenloopende diepten en in ongèlijke hoeveelheid voor. Meermalen ontbraken zij geheel, meestal in klei, soms ook in zand, zoodat wij daarin van zelf een middel hadden om een zeker aantal schelphoudende lagen of verdiepingen aan te nemen. Om er een gemakkelijker overzicht van te verkrijgen, hebben wij deze in eene tabel opgesteld, in welke de schelphoudende lagen voorgesteld worden door de vertikale kolommen. In de eerste van deze vindt men achtereenvolgens de gevonden fossielen opgenoemd;
24