waardig belang zou zijn geweest, terwijl geschikte personen voor andere (met name botanische onderzoekingen) maar niet zoo dadelijk te vinden waren. De politieke toestand op Flores, welke ook aan de Regeering zelve moeielijkheden genoeg heeft berokkend, was bovendien niet van dien aard dat eene voortzetting van het wetenschappelijk onderzoek raadzaam scheen, te meer daar dat laatste juist van de meeste waarde zou zijn geweest in die onbekende streken, waarvan de toegang aan den mijningenieur Van Schelle, en later aan onze troepen, zoo hardnekkig werd betwist.
Het Bestuur was echter reeds geruimen tijd in onderhandeling geweest met Dr. H. F. C. ten Kate over een door dezen in te stellen anthropologisch en ethnologisch onderzoek in den Indischen Archipel (p. 470 van den vorigen jaargang), en wilde de gelegenheid niet laten voorbijgaan om dien, ook in het buitenland zoo gunstig bekenden, geleerde een zijner waardig terrein van werkzaamheid te doen betreden in onze eigene koloniën — waar ook op dat gebied nog zooveel te verrichten is. Zoo verzocht en verkreeg het Genootschap de beschikking over vijfduizend gulden, waardoor het in staat gesteld werd den heer Ten Kate het ethnographisch onderzoek van oostelijk Flores en de naburige eilanden op te dragen, terwijl door hem ook zooveel mogelijk waarnemingen en opnemingen op ander gebied verricht zullen worden (vlg. de bijlage bij dit verslag). De heer Ten Kate is den is^en November 1890 uit Nederland vertrokken en den 20s'en December te Batavia aangekomen, waar hij bij verschillende autoriteiten bezoeken aflegde en de noodige voorbereidingen trof voor de eigenlijke reis, waarbij hij veel hulp ondervond, met name van Dr. M. Treub, bij wien hij verscheidene dagen te Buitenzorg doorbracht. Den 5<ien Januari zou hij de reis naar Makassar aanvaarden, ten einde van daar zijne bestemming te bereiken. Nog zij hierbij vermeld dat hij, vóór zijn vertrek, door het Bestuur werd voorzien van een schrijven van aanbeveling aan den Resident van Timor, terwijl het Bestuur tevens aan Z. E. den Minister van Koloniën had verzocht, van zijn aanstaand vertrek kennis te willen geven aan de Indische Regeering met verzoek hem hulp en steun te willen verleenen. De directiën der Stoomvaartmaatschappij „Nederland" en der „Koninklijke Paketvaartmaatschappij" hebben zich, met zeer gewaardeerde welwillendheid, bereid verklaard eene belangrijke reductie te verleenen op de kosten van overtocht.
Van den heer R. van den Broek heeft het Bestuur, na zijn schrijven van 5 Augustus 1890 uit Batavia (p.870 van den vorigen jaargang), geene nadere berichten ontvangen. De door hem verzondene kisten, be-
I