werd de eerste schop in den grond gezet bij Hasselt, 9 Juli 1809, en reeds in 1810 kwam Jan Visscher met de eerste scheepsvracht turf uit deze venen te Zwolle. In 1811 was het kanaal reeds tot aan het Oosterhuizer Veld op ongeveer 30 K. M. afstand van Hasselt bevaarbaar.
De vier voorname redenen, waarom de venen langs de Dedemsvaart eerst in onze eeuw „aan de snee" kwamen zijn volgens het voorgaande r
i°. De hoogvenen van N.-Overijsel waren van groot strategisch belang voor 't noorden van ons land.
2°. De oude markenver deeling in Noord- Overijsel bemoeilijkte, evenals
30. Het ontbreken eener onteigeningswet de exploitatie dezer hoogvenen.
40. De naijver van Zwolle op Hasselt vooral hield het graven der Dedemsvaart zeer lang tegen.
Om alle moeilijkheden uit den weg te ruimen, voortvloeiende uit 2, 3 en 4, was er een man noodig als Mr. Willem Jan Baron Van Dedem, voor wien de verdere geschiedenis van de Dedemsvaart in waarheid eene lijdensgeschiedenis is geweest.
B. De hoogvenen van Noord-Overijsel, n.l. dat van Staphorst—Rouveen—Zuid Kievitshaar en dat van Ommerschans—dorp Dedemsvaart— Hoogeveen hebben nooit met elkaar in verband gestaan.
Elk hoogveen heeft een genetisch beginpunt gehad. Rondom dit punt heeft het zich verder ontwikkeld, zonder dat de horizontale uitbreiding naar alle zijden even groot behoeft geweest te zijn. In mijne dissertatie heb ik dit punt het centrum van het hoogveen genoemd. Een hoogveen met één genetisch beginpunt noemde ik 1. c. een enkelvoudig hoogveen, in tegenstelling van een samengesteld hoogveen, dat ontstaan is door samengroeiing of vergroeiing van twee of meer enkelvoudige hoogvenen. Mocht door vergroeiing van samengestelde met samengestelde hoogvenen één hoogveen ontstaan zijn, dan zou dit geologisch geheel een veelvoudig hoogveen kunnen genoemd worden. Om de vraag op te lossen: waarom moest eenig hoogveen op zijne vindplaats en op deze of gene wijze ontstaan? diene men vooral te zoeken naar de centra. Tot dusver is in deze richting nog maar weinig gewerkt, en de wijze, waarop men de centra moet vinden, kan nog slechts in eenige algemeene regels aangegeven worden. In de eerste plaats dient men te zoeken in profielen van nog slechts weinig „verveende" hoogvenen. De beide genoemde hoogvenen zijn reeds zoozeer „verveend", dat hunne centra niet meer kunnen worden opgespoord. Ten tweede diene men uit te maken, welke thans nog geheel of gedeeltelijk aanwezige hoogvenen — afgescheiden of ze enkel-