Het Koninkl. Besluit, waarbij aan de Erven van Van Marle vergund werd het kanaal te graven, was gedateerd 22sten Lentemaand 1809.

Dat Zwolle alles gedaan had om tegen te werken, blijkt ook uit dit Besluit, want we vinden daarin, dat er schikkingen moeten gemaakt worden „tusschen voornoemde Erven en de stad Zwolle", „om de vaart

„niet te doen strekken tot nadeel van het groote project der vaart van „de stad Zwolle op den Hardenbergh."

Nog wist Zwolle te bewerken, dat in de koninklijke Concessie voor die vaart, gedateerd 12 Juni 1809, werden opgenomen eenige zeer belemmerende artikelen. Immers volgens art. 3 a, mocht het jaagpad of de rijweg langs de Vaart nimmer dienen voor den handel over Koevorden, Hardenberg en andere plaatsen naar Duitschland, en slechts sommige benoodigdheden voor de aan die vaart wonende Kolonisten of voor de ontginning mochten langs die Vaart of dien weg vervoerd worden.

Volgens art. 3 b mocht de vaart niet verder worden gegraven dan tot de scheiding van Drente en Overijsel en niet in verbinding gebracht worden met de groote of kleine Vecht.

Art. 3 c luidt: „Geen transport van reizigers of buitenlandsche arbeiders of derzelver goederen zal noch over de geheele lengte der Vaart, „noch over een deel van dezelve mogen plaats hebben."

Ook werd tusschen deze vaart en het geprojecteerde kanaal van Zwolle naar Hardenberg eene demarcatie-lijn getrokken, „ter weerszijden van „welke het veen ter breedte van één en een halve roede onaangeroerd „zal blijven."

Art. 5 bepaalde, dat alle turf ten N. en N. W. dezer lijn langs „het „kanaal van de Erven Van Marle" zou worden vervoerd en alle turf ten Z. en Z. O. ervan langs het geprojecteerde kanaal van Zwolle naar Hardenberg, „met uitzondering echter, dat ook de turf op het Ommerveen „ten Z. van de Scheidslinie gelegen, uithoofde van den grooten zandheu„vel, welke gelegen is tusschen hetzelve en het geprojecteerde kanaal, „naar Zwolle zal kunnen worden vervoerd op het kanaal van de Erven „Van Marle, onder bepaling, dat geene daarin te maken wijken eenige „gemeenschap zullen mogen hebben met eenige andere wijken van het „aangrenzende Arriër-veen ten Z. van de Demarcatie-lijn."

Na kennisneming dezer artt. gaf Mr. Baron Van Dedem nog den moed niet op, doch we . lezen de in deze omstandigheden veel beteekenende woorden: „het heeft mij mogen gelukken met de regeering der stad Zwolle „hierover spoedig een accoord te treffen."

En werkelijk, nog geene maand na de dagteekening der Kon. Concessie