het feit blijft daarom niet minder merkwaardig, dat „hier een bevolking, op wier eiland in vorige eeuwen het extirpatiestelsel met onverbiddelijke strengheid werd toegepast, zonder eenige aansporing, door eigen arbeid, tot een betrekkelijke mate van welvaart gestegen is."

Over het kleine Poeloe Miskin bereiken wij het zooveel grootere Kaioa. Beide eilanden hebben aan de west- en noordwestkust opgeheven koraalrots en geen strand, omdat de hevige golfslag bij westmoeson alles vernielt, waarop hij inwerkt; aan het zooveel rustiger oosterstrand daarentegen tieren de rhizophoren en helpen mede tot vorming van nieuwe eilanden.

Sagoeboomen komen ook op Kajao weder bijna niet voor; daarentegen vele houtsoorten en tuinen, door bewoners van Makian aangelegd, dewijl hier de hellingen van de iooo è. 1200 voet hoogen Likil minder steil zijn dan die van hun eigen berg. Overigens heeft het geheele eiland slechts ca 200 zielen en ééne kampong, dicht bij de ankerplaats (Goeroeah) Ping in het Z. W. van het eiland gelegen en door een rif tegen het bij deining of wind opdringende zeewater beschermd. Twintig der zestig op palen gebouwde huizen zijn door Badjo's bewoond. Van de Kajoagroep verdient voorts alleen Waidoba met zijn padie-tuinen vermelding.

Aan de beschrijving dezer langs de kust gelegen eilanden knoopt de heer De Clercq het verhaal van een bezoek der Tidoreesche kust van Halmahera vast, afgelegd om aldaar het inzamelen van caoetsjoek na te gaan. Het gold meer bepaald Pajoe, een der drie kampongs op de overigens onbewoonde kust. Kapitein Oemar van Ternate heeft aldaar te vergeefs getracht den boom te vinden, die de echte getah pertja opleverde, doch het gelukte hem een houtachtige slingerplant te ontdekken, uit welker bast bij insnijding een wit sap droppelt, dat kleverig op het gevoel is en na koking met het een of ander zuurachtig vocht zich tot schijven aaneentrekt. Dit is hetgeen in den handel als caoetsjoek bekend is en vrij goed betaald wordt. Ook gaf hem dit bezoek aanleiding de bij deze onderneming dienstdoende bewoners van het binnenland, echte natuurmenschen en hartstochtelijke beminnaars van hun woud, doch overigens fiksch en krachtig gebouwd en niet onvatbaar voor beschaving, meer tot in bijzonderheden te beschrijven. Tevens geeft hij in het zesde hoofdstuk korte aanteekeningen omtrent de andere districten op Noord-Halmahera, die wij, met het oog op den omvang van dit artikel, niet verder kunnen bespreken.

Wij begeven ons thans met den heer De Clercq naar de Soela-groep.

Zooals hij zelf verklaart, zijn de bijzonderheden over deze eilanden.

9