modderpoel. Na een halfuur loopens (volgens Valentijn: „de tijd van een pijp tabak rookens") ontwaart men plotseling aan den voet eener steile helling tusschen het geboomte de zee. Dicht bij het strand of de aanlegplaats, een kleine zandige ruimte, waar het optrekken der prauwen mogelijk is, splitst zich de weg in tweeën: zuidwaarts naar de woonplaats der Orang gorop, een kolonie van vroegere slaven uit den geheelen Archipel, vooral van Flores (Manggarai) en Saleyer; noordwaarts over zee naarKaoe, een door de bevaarbare rivier en den handel met de Alfoeren, door de parelvisscherij en als hoofdplaats van het district Kaoe, zoo aanzienlijke negorij. Het is de verzamelplaats der handelaren , waarheen de Alfoeren, langs de rivier (de eenige, die zich op de kleinere Moluksche eilanden bevindt) afzakkende, zich begeven om hun sagoe en boschproducten van de hand te zetten. Terecht staat onze reiziger dan ook een oogenblik bij het in deze streken zoo zeldzame voorrecht der opvaring eener rivier stil').

De tocht duurde 5 uur op den door hooge boomen omgeven kronkelenden stroom, die een ware boschwildernis doorsnijdt; slechts één dorp, de Alfoersche kampong Toawel, bracht afwisseling in de zoo schilderachtige omgeving. Daar boven moest de prauw over de ondiepten getrokken worden, terwijl het overhangend geboomte de reis bemoeilijkte. Na 't passeeren van het punt van samenvloeiing der Togoeïs en Totolikoerivier, waar de woning van het districtshoofd (Sangadji) aan het uiterste punt op hooge palen was opgetrokken om ze tegen de hooge vloeden van den regentijd te beschermen, werd Todedol bereikt en was de reis voltooid naar een streek, die vóór den heer De Clercq slechts de controleur van Oldenborgh en luitenant Campen hadden bezocht. —

Het volgende hoofdstuk verplaatst ons naar de eilanden ten zuiden van Ternate-. vooreerst het kleine Maitara, welks 1200 voet hooge bergtop, voorzien van een seinpaal, ter aanwijzing der zeil- en stoomschepen, die om de zuid en west naderen, naast den kegel van Tidore weinig meer dan een heuvel gelijkt. Het wordt bewoond door visschers en is overdekt met klappers, aangeplant door Tidoreezen, op wier eiland deze palm niet wil tieren.

Wat het eiland Tidore betreft, het heeft weinig strand, doch rijst spoedig tot 1000 è. 1500' heuvelland omhoog. Aan den zuidkant dier meest bebouwde heuvels ligt de piek, van welke het niet zeker is, of hij een vulkaan moet heeten. In historischen tijd hadden geene uitbarstingen meer

1) In vele talen der Molaksche eilanden bestaat zelfs geen afzonderlijk woord voor een rivier, die dan door de woorden «water" of «groot water" wordt aangeduid, met bijvoeging van den naam om de bedoeling duidelijk te maken.