vertier veroorzaakt. Het zijn veeleer de menigte van rassen, welke hier in de enge ruimte bijeenkomen, die het rumoer, t welk aan de marktplaats een bijzonder karakter verleent, teweegbrengen: de Makassaar, die grootendeels van vischvangst leeft; de Alfoer, die van den overwal met zijn in het ongerepte woud geklopte sagoe is overgekomen; de Ternataansche handwerksman met de voortbrengeselen zijner kunst; de bewoner van den bergrug met de opbrengst van erf en tuinen; en , te midden van deze, de afstammelingen van Europeanen en Chineezen , inlandsche Christenen en Arabieren: allen lovende en biedende, redeneerende en gesticuleerende, nu eens in een kalm gesprek gewikkeld, dan weder op luidruchtige wijze hunne gedachten uitdrukkende, allen te zamen wedijverende om de meening te logenstraffen, als zou er geen hartstocht verborgen liggen achter den kalmen trek, dien zij in andere kringen vertoonen.

Bieden dus havenhoofd en pasar tijdelijk een zeer levendig schouwspel aan, insgelijks is dit het geval met de reede, als de schoeners uit NieuwGuinea met volle lading zijn teruggekeerd, Mandarsche prauwen allerlei artikelen van Singapore aanvoeren en een paar stoomschepen hel vertier levendig houden. Men zou zich dan een oogenblik kunnen voorstellen, hoe Ternate zich, bij minder geisoleerde ligging, zou vertoonen.

Doch thans genoeg van de hoofdplaats zelve. Alleen zij opgemerkt, dat de schrijver nog eenige bladzijden wijdt aan de beschrijving van het Chineesche kamp en de daar wonende 500 Chineezen; van het fort Oranje, waar vroeger de landvoogden woonden en de Koloniale Raad vergaderde; van het Makassaarsche kamp, verblijfplaats der afstammelingen van Makassaren en Boegineezen, die in vroeger jaren te Ternate specerijen kwamen halen, of wellicht bij oorlogen op Celebes als krijgsgevangenen werden medegevoerd; eindelijk, van de wijk der inlandsche christenen, waar zich ook de inlandsche school bevindt, door ruim 100 leerlingen bezocht, onder welke evenwel ook kinderen van mohammedaansche burgers en Chineezen aangetroffen worden. Allen zitten daar eendrachtig aan dezelfde banken. —

Stonden wij bij de hoofdplaats wat uitvoeriger stil om te bewijzen, hoezeer het den heer De Clercq gelukt is aan de volgens sommigen zoo ouderwetsche topografie de karakteriseering van stad en bewoners vast te knoopen, wij zullen ons iets korter moeten ophouden bij zijne beschrijving van de omgeving der hoofdplaats. Daartoe behooren vooreerst de zoogenaamde groote weg, die van de stad over Kajoemerah naar of voorbij Kastela loopt, eerst drie vademen breed, doch in een voetpad eindigende; voorts de vier brongka's of droge steenbeddingen, waarin bij den zwaarsten stortvloed hoogstens 2 Èl 3 voet water staat, door genoemden