peratuurverandenngen openbaren zich m den langeren duur van de vorst: zoo bleef de Newa en daarmede de haven van St. Petersburg in de koude periode van 1806 tot 1820 gemiddeld drie weken per jaar langer gesloten dan gedurende de warme periode van 1821 tot 1835. Ook bij den landbouw doen zich die invloeden gevoelen, vooral in de binnenlanden, bijv. in Siberië, waar tusschen de jaren 1860'en '70, tengevolge der droogte, somtijds hongersnood was of in Egypte, waar de opbrengst van het land afhankelijk is van den waterstand van den Nijl in bepaalde jaargetijden, of wel in Noord-Amerika, waar de spiegel van het Groote Zoutmeer sinds de laatste jaren weer gedaald is, zoodat hij in 1888 even laag stond als in 1864.
Die veranderingen geven den sleutel tot de zeer uiteenloopende meeningen over de vraag of het klimaat standvastig is. Rivieren, meren en gletschers volgen de schommelingen aan welke het klimaat onderhevig is.
Een ander punt dat ik nog even aanroer is de verdeeling van den regen over de verschillende jaargetijden. Supan heeft nl. op vier kaarten eene voorstelling gegeven van die verdeeling in percenten van den totalen neerslag, in Europa, West-Azië en Noord-Afrika. Zoowel die kaarten als de toelichting die hij erbij geeft zijn zeer leerzaam; het nieuwe en „beachtenswerte", gelijk Supan zelf het uitdrukt, ligt vooral hierin dat die kaarten als het ware het bewijs leveren dat voorjaarsregens een continentaal, herfstregens een maritiem type vormen '). Ten O. van de Kaspische zee valt in de lente 40—49 °/0 van den jaarlijkschen neerslag (aan de beneden Amoe-daija zelfs meer dan 50%), in den herfst o—9 °/0. Daarentegen valt boven de Noordzee in het voorjaar 1—9%, in het najaar 30—39 %. Hetzelfde geldt voor de zuidelijke gedeelten der Zwarte en der Kaspische zee. De reden waarom kustlanden in den herfst meer regen hebben dan in het voorjaar is dat in het eerstgenoemde jaargetijde de zee warmer, in het voorjaar daarentegen kouder is dan het land. In den herfst en den winter worden in het noordelijk gedeelte van Europa de regens door de westelijke winden van den Oceaan aangebracht; de afneming van den neerslag van af de kusten naar het binnenland is dus de normale toestand. Des zomers echter doet zich in het laatstgenoemde een andere invloed gelden die regen veroorzaakt, nl. de opstijgende luchtstroomingen welke boven het verwarmde land ontstaan; dit begint al in
1) Die stelling op zich zelve is trouwens niet nieuw. VIg. Woëikof I, p. 350, waar ook de winter- en zomerregens aan verschillende kusten, in percenten van den jaarlijkschen neerslag, worden opgegeven.