toch juist; evenals deze, dat die schommelingen zich het sterkst doen gevoelen in de vasteland-massa's. In Schotland zijn zij bijv. weinig duidelijk, in Duitschland is de verhouding van de hoeveelheid regen in het droogste lustrum omstreeks 1860 tot die van het regenrijkste omstreeks 1880 als 1: 1,09, in Europeesch Rusland als 1: 1,24, in West-Siberië als 1:2,26 en in Oost-Si'berië als 1:1,36. Verder blijkt uit de graphische voorstellingen der temperatuurveranderingen dat de vochtige periodes koel, de droge warm zijn.

Brtlckner heeft ook getracht, op grond van historische berichten omtrent schommelingen van den spiegel der Kaspische zee sinds 1685, betreffende het toevriezen en opengaan van verscheidene rivieren in Rusland, en de tijden van den wijnoogst in Frankrijk, zuidwestelijk Duitschland en Zwitserland, na te gaan of zulke schommelingen van regenval en temperatuur ook zijn aan te toonen voor vroegere eeuwen, en dat is hem ook gelukt.

De oorzaak van dat verschijnsel is nog onbekend; de schommelingen van den regenval gaan gepaard met die van den luchtdruk.

In regenrijke periodes zijn de verschillen in luchtdruk minder groot. Daar nu de veranderingen van den luchtdruk weer in verband staan met die der temperatuur, zoo komt de verklaring van het verschijnsel ten slotte neer op die van de temperatuur-schommelingen. Maar die is nog niet gegeven ').

Zeer belangwekkend zijn Brückner's beschouwingen over den invloed dier periodieke veranderingen op het leven des menschen. De rivierscheepvaart is in hooge mate afhankelijk van de waterstanden en terwijl men de lage waterstanden dikwijls heeft toegeschreven aan de ontwouding der gebergten, weten wij het — gelijk Brückner het uitdrukt — thans beter, want de schommelingen van het klimaat zijn de oorzaak ervan. De tem-

1) Prof. Hahn zeide, bij de discussie over Brückner's voordracht, dat hij en Prof. Fritz reeds vroeger gewezen hebben op periodieke veranderingen in het klimaat, die wellicht in verband staan met de zonnevlekken, zoodat de periode eene andere zou zijn. Spreker was echter van meening dat zulk een verband nog niet met genoegzame zekerheid is aangetoond. In zijne bespreking van het bovengenoemde werk van Fritz (zie de opgave der titels) zegt Brückner dat hij aan dat verband niet gelooft, te meer daar de door hem gevondene periode omstreeks 35 jaren bedraagt en die der zonnevlekken 11. Hij is van oordeej dat de invloed van de afwisselingen in werkzaamheid der zon op de meteorologische verschijnselen, indien zij al bestaat, toch nooit groot kan zijn, want dat men hem anders met veel grootere zekerheid moest kunnen aantoonen.