ratuur van het water, verschil in temperatuurverdeeling in de vaste aardkorst en het water, invloed van het klimaat op den plantengroei en omgekeerd, de neiging tot het ontstaan van moesons aan de oostelijke en de aequatoriale kusten der vastelanden, de regengebieden enz., of wel het tweede deel met zijne tot in bijzonderheden gaande beschrijvingen der klimaten van de geheele aarde. Ook de talrijke graphische voorstellingen betreffende de verticale en de horizontale verdeeling van luchtdruk en temperatuur, de dagelijksche verandering der luchttemperatuur, der bewolking, der relatiéve vochtigheid, van de windsterkte enz. zijn zeer leerzaam. Voor den geograaf is er wellicht geen beter werk te vinden, vooral indien hij voor de eigenlijke meteorologie ook eenig ander werk bestudeert 1).

1 ot dusverre heb ik slechts hier en daar een greep kunnen doen of eene vluchtige aanwijzing kunnen geven; de overweldigende rijkdom der stof dwong mij daartoe en ik schrijf hier ook geen cursus over het onderwerp. Ik tracht alleen belangstelling op te wekken voor de vorderingen welke de wetenschap in de laatste jaren gemaakt heeft en de voordeden aan te toonen die daaruit ook voor de geographie voortvloeien. Aan dat fragmentarische van mijn overzicht ontleen ik ten slotte de vrijheid nog even stil te staan bij enkele punten die wel geschikt zijn ons belangstelling in te boezemen.

Zoo hebben wij bijv. de vraag in hoeverre het klimaat als onveranderlijk is te beschouwen; een onderwerp waarover op den 8sten Duitschen geografendag drie voordrachten zijn gehouden. Götz besprak die vraag in verband met de afneming van het stroomende water op aarde, welk verschijnsel voor hem aan geen twijfel onderhevig is; Prof. Partsch gaf een Kritisch overzicht van de bewijsgronden die gewoonlijk worden aangevoerd voor eene verandering van het klimaat der landen aan de Middellandsche zee. De onderstelling dat Rome in de oudheid veel koudere winters zou gehad hebben dan thans acht hij ongegrond, want men gaat daarbij te veel af op berichten van oude schrijvers (door Nissen medegedeeld) over bij uitzondering strenge winters, die juist omdat zij zoo ongewoon waren, werden vermeld. Een feit is het toch dat de olijfboom, evenals thans, in het Italië der oudheid gekweekt werd. Het onderzoek betreffende het voorkomen van inheemsche gewassen en de tijden van het zaaien en oogsten der cultuurplanten, alsmede omtrent den duur van

1) Met name het reeds meermalen aangehaalde werk van Mohn, of dat van Sprung of Van Bebber.