de Gobi en het steppengebied van Centraal- en Voor-Azië zijn niet — gelijk Peschel meende — de drooggelegde bedding van den N. O. passaat; in de Sahara waaien niet uitsluitend noordoostelijke winden, maar in het W. komen, onder den invloed der verschillen in luchtdrukking boven land en zee, zeer dikwijls noord-westelijke en westelijke winden voor; de noordelijke en de noordwestelijke winden die in het voorjaar zoo dikwijls in West-Europa heerschen, zijn een gevolg van de afneming van den luchtdruk boven het verwarmde Middel-Europa, waar zich, in vergelijking met de dan koelere zee (boven welke de luchtdruk in het voorjaar zeer toeneemt, terwijl het minimum bij IJsland verdwijnt), een gebied van betrekkelijk geringen luchtdruk vormt; zoo hebben wij omgekeerd een strengen winter bij hooge luchtdrukking boven Middel-Europa, die vooral zeer standvastig is wanneer daar veel sneeuw is gevallen, terwijl de anti-cyclone onder welker invloed wij dan zijn, de westelijke winden als het ware verdringt, welke dan soms aan het Noorden van Europa betrekkelijk veel warmte kunnen aanbrengen. Eene kleine verplaatsing van de grensstreek tusschen die gebieden brengt aan onze kustlanden dooi, nevel en mist, en openbaart zich onmiddellijk in verandering van den barometerstand en de windrichting 1).

De uitgebreide beschrijvingen van het kenmerkende der cyclonen (mejobaren) en anti-cyclonen (plejobaren) vindt men in de boven opgegevene handboeken, vooral bij Supan en Woëikof. Het werk van Hann heeft het eigenaardige dat er beschrijvingen in voorkomen van de klimaten der verschillende landen, ontleend aan werken van personen die daar lang zijn geweest (bijv. Erman in Transbaikalie). Die beschrijvingen zijn zeer leerzaam voor het verkrijgen van een juist denkbeeld omtrent de klimaten dier streken, waarvan cijfers alleen soms eene verkeerde of in het geheel geen voorstelling geven.

Woëikof heeft zeer veel bijgebracht tot de kennis der hoeveelheid en der verdeeling van den regen over de jaargetijden in de verschillende streken der aarde. Men weet niet tot welk deel van zijn groot werk men zich het meest aangetrokken gevoelt: het eerste met zijn belangrijke hoofdstukken over luchtdruk en wind, verdamping, bewolking, tempe-

1) Hoezeer de windrichting als het ware gehoorzaamt aan de verdeeling van den luchtdruk blijkt uit de omstandigheid dat de Z. W.-moeson der golf van Bengalen, in een Z. O.-wind verandert — dus geheel ombuigt — in de Gangesvlakte, onder den invloed van het ten N. en ten Z. door gebergten begrensde gebied van geringen luchtdruk in Hindostan; tijdens den N. O.-moeson is de windrichting daar uit het W., naar de golf van Bengalen.