duur gelegen zijn. Daaruit verklaren wij de heerschende windrichtingen en den invloed dien zij op het klimaat van een bepaald land hebben. Wij leeren aldus de beide groote anti-cyclonen (plejobaren) kennen die ter weerszijden van den evenaar de poolgrens van den passaatgordel vormen en van waaruit de passaten naar den evenaar en de westelijke winden der gemiddelde breedten in de richting der polen waaien De rotatie-wet , volgens welke de luchtdeeltjes, hetzij in de richting der meridianen , hetzij in die der parallellen of in de daartusschen liggende richtingen zich verplaatsende, in het noordelijk halfrond rechts en in het zuidelijk links zullen afwijken, verschaft ons ook hier — evenals bij de beweging der lucht in de depressies — den sleutel tot de verklaring der genoemde windrichtingen. Wij zien in de groote anti-cyclonen op 30° k 40 br. boven de oceanen gelegen, tevens de verklaring der zgn. terugloopende passaten 1), want daardoor wordt de kring der van de anticyclone uitgaande winden als het ware gesloten 2).
Wij komen verder tot eene meer algemeene opvatting van de moesonwinden die wij aantreffen ver buiten het tropisch gebied en wij erkennen daarbij den geweldigen invloed dien zij op het klimaat van sommige streken uitoefenen, bijv. dat der oostkust van Azië en van Noord-Amerika. De invloed van de heerschende windrichtingen op temperatuur en neerslag m streken die onder overigens gelijke omstandigheden verkeeren blijkt wellicht nergens sterker dan aan de kusten van de Noordelijken Atlantischen Oceaan. Des winters waaien daar, onder den invloed van het bestendige minimum bij IJsland, zuid-westelijke winden aan de Europeesche kust, die warmte en vochtigheid (regen, nevel, mist) aanbrengen , en noord-westelijke winden aan de oostkust van Noord-Amerika, die aldaar een zeer strengen winter veroorzaken; de Januari-temperatuur van Washington (op 38° 54'N. Br.) bedraagt 0,3° C., die van Napels (op 410 N. Br.) 8,2° C.
Zulke verschillen vertoonen zich eveneens aan de kusten van den Noordelijken Grooten Oceaan, onder den invloed van het minimum bij de Aleöeten. De vroeger dikwijls geüite meening dat streken die aan zee liggen, om die reden een oceanisch klimaat zouden hebben, blijkt dan ook onjuist te zijn geweest.
Ook in vele andere opzichten is men tot juistere opvattingen gekomen ;■
1) Daarmede worden niet bedoeld de anti-passaten die op grootere hoogte in de atmospheer eene richting hebben. nagenoeg tegengesteld aan die der passaten.
2) Vlg. de kaarten bij Supan, Statistik enz.; de kaarten bij Woëikof en Mohn zijn niet zoo duidelijk.
8