de onweders, die in vele opzichten met de depressie's in verband staan (met name met de kleinere, secondaire minima), toch dikwijls in de ermede gepaard gaande verschijnselen van windrichting daarvan afwijken ').
Evenzeer als de verdeeling van den luchtdruk de tijdelijke weersgesteldheid beheerscht, doet zij dat ook het klimaat; want al moge dit laatste afhankelijk zijn van de geographische breedte en de hoogte boven den zeespiegel, niet minder is het dat van de heerschende windrichtingen die op hare beurt geregeld worden door de verdeeling van den luchtdruk. De bewolking 2), de vochtigheid der atmospheer en de temperatuur zijn daarvan voor een groot deel afhankelijk, terwijl zij omgekeerd invloed hebben op de luchtdrukking. Terwijl Günther (p. 160) aan den wind eene ondergeschikte rol toekent in de eigenlijke klimatologie, in tegenstelling met zijne beteekenis in de dynamische meteorologie, zegt Supan (Statistik enz. p. i), m. i. met veel meer recht: „Allgemein wird anerkannt, dass die Winde die eigentlichen Trager des Klimas sind, dass ein richtiger Einblick in die Gesetze der Vertheilung der Warme und der Niederschlage ohne genaue Kenntniss der Windvertheilung unmöglich ist. Sie gewinnt daher auch ftlr den Geographen besonderes Interesse"
Voor den geograaf heeft de doorgaande toestand van het klimaat meer belang dan de tijdelijke storingen, welke door de synoptische en dynamische meteorologie in de laatste jaren beter bekend zijn geworden, gelijk wij, door een enkel voorbeeld, boven hebben aangewezen. Er is echter een te innig verband tusschen de verschijnselen dan dat men, uit een geographisch oogpunt, de meteorologie geheel zou mogen achterstellen bij de klimatologie. De nauwkeurige bestudeering eener depressie leidt ons tot beter inzicht in den invloed dien de permanente barometrische minima, welke zich ver over de landen of de zeeën uitstrekken, op hunne omgeving uitoefenen. Zoo komen wij tot de tegenstelling dier gebieden van geringen luchtdruk (cyclonen) nl. de anti-cyclonen of plejobaren, en wij trachten ons eene voorstelling te maken hoe die, in de verschillende jaargetijden en in de beide halfronden, ten opzichte van elkander op den
1) Vlg. Giinther p. 143—149, waar hg over de zgn. .Gewitterstürme" spreekt, alsmede over de onderzoekingen van Koppen, Börnstein, Abercromby e. a.
2) Toen dit overzicht in handschrift gereed was ontving ik een overdruk van een opstel van W. F. Andriessen: Een en ander over wolken, voorkomende in het „Album der Natuur". De schrijver geeft daarin een overzicht van hetgeen ons tegenwoordig over wolken bekend is, op grond der onderzoekingen van Ch. Ritter, Hann en vooral van Ley en Hildebrandsson.