kaart, waarop de hoogten der verschillende punten zijn aangegeven; men kan dan de bekende top- en pashoogten op het profiel aanbrengen en daartusschen de hoogten van andere punten interpoleeren, waartoe de isohypsen gebezigd kunnen worden. Heeft men aldus het kamprofiel geconstrueerd dan kan men den inhoud ervan berekenen, of door den planimeter bepalen. In het eerste geval beschouwt men dat profiel als bestaande uit trapeziums, waarvan de evenwijdige zijden loodrecht staan op de horizontale projectie der kamlijn, terwijl de onderlinge afstand dier zijden op die projectie kan worden afgemeten; de schuine zijde is dan de afstand tusschen de snijpunten der kamlijn met de genoemde loodlijnen. De formules voor die berekeningen worden door Neumann opgegeven; hij wijst erop dat daarbij de verbindingen tusschen de genoemde snijpunten, m. a. w. tusschen een top en een pas, als recht worden aangenomen, hetgeen niet met de werkelijkheid overeenkomt; die fout kan men vermijden door bepaling der oppervlakte van het kamprofiel met den planimeter ').
Zonder verder op Neumann's berekeningen en uitkomsten in te gaan vestig ik nog de aandacht op hetgeen hij verder zegt over Sonklar's methode tot bepaling der gemiddelde kamhoogte. Vooreerst moet men daardoor tot hetzelfde resultaat komen, welke ook de volgorde en de onderlinge afstand der toppen en passen is, en ten andere wordt er geen rekening gehouden met de vraag waar het begin- en het eindpnnt van de kam liggen, hetgeen toch van groot belang is te weten, omdat het niet
1) Indien de oppervlakte van het kamprofiel ABCDEFGHIA is gevonden — a* (hetzij door berekening, hetzij door middel van den planimeter) en men stelt de
CL ^
lengte A B der kamlijn = l, dan is de gemiddelde kamhoogte p q = ——
Vlg. ook: Grundzüge der Mathematischen Geographie und der Landkarten-Projeclion, von Anton Steinhauser. Wien 1887, waar op p. 37 dezelfde methode wordt aangegeven, waarschijnlijk (hoewel Steinhauser dat niet zegt) op grond van Neumann's in 1886 verschenen Orometrie des Schwarzwaldes; immers laatstgenoemde zegt dat hij reeds in dat werk op die methode heeft gewezen, en maakt dus klaarblijkelijk aanspraak op de eer der uitvinding.