welker erodeerende werking gelijken tred hield met de snelheid der opheffing van het gebergte. Löwl toont op theoretische gronden aan dat het eerste gevolg van die opheffing zou zijn dat de erodeerende werking der rivier tijdelijk geheel ophield. Volgens Tietze (en anderen) is dus de rivier ouder dan het gebergte, volgens Löwl is het juist omgekeerd. Hij toont dat o. a. ook aan door te wijzen op de hoog gelegen terrassen in de dalwanden der rivieren, waarbij eene gelijkmatige helling en eene geleidelijke afneming in hoogte, van af de bron, is waar te nemen ). Indien de erosie — zegt Löwl —, gelijk Tietze aanneemt, gelijken tred hield met de plooiing, dan moesten de laterale terrassen, de oude dalbodems, welke aan alle latere verplaatsingen en verschuivingen (Dislocationen) in het gebergte deelnamen, in het oog vallende krommingen en niveau-veranderingen vertoonen, hetgeen volstrekt niet het geval is. Op dien grond mag ook de periodieke toeneming van het verval en van de erodeerende kracht eener rivier niet in verband gebracht worden met opheffingen van het land (het gebergte), maar met saeculaire dalingen van den zeespiegel. Belangrijk zijn voorts Löwl s opmerkingen over het verschil in erodeerende werking aan die zijde van het gebergte waar het klimaat vochtig is en veel neerslag valt, vergeleken met de zijde die droog is (Himalaya, Elboers enz.) en zijne verklaring van de talrijke kniebochten die men bij rivieren waarneemt, welke (zooals bijv. de Salzach en de Enns) aanvankelijk door een lengtedal stroomen en daarna met scherpe bocht dwars door de nabijliggende keten heenbreken. De bovenloopen der Salzach en der Enns vormden vroeger ééne rivier die zich zuidoostelijk naar de Mur wendde; de rivieren welke van de noordzijde der, ten N. van het dal der Salzach-Enns liggende, Kalkalpen afstroomden, sneden daarin, teruggaande, dwarsdalen en bereikten ten slotte het lengtedal dat zij, als het ware, aftapten. Boven- en benedenloop der Salzach en der Enns zijn dus resp. oorspronkelijk gedeelten van verschillende rivieren.
Ik weet wel dat veel van het hier medegedeelde ook in handboeken is te vinden, maar daarin staat het zeer beknopt, haast fragmentarisch, en niet alle lezers van ons tijdschrift lezen zulke werken; mijn doel is den belangstellende op te wekken tot bestudeering der oorspronkelijke werken en bijdragen, waarin de bewijsvoering geheel ontwikkeld is2).
1) Vlg. de lengte-doorsnede door het Reussdal in S u p a n's Grundzüge der physischen Erdkunde, p. 272.
2) Vlg. Supan, Grundz. der Phys. Erdk., p. 310 vlg. Löwl's theorie wordt daar op
p. 312 zoo kort afgehandeld dat er van aanhaling der bewijsgronden geen sprake kan zijn.