ming van dalen '), waarmede wij meer rechtstreeks komen tot de gedaante der natuurvormen welke in de eerste plaats van geographisch belang zijn. Twee schrijvers van den laatsten tijd hebben zich, bij de bestudeering van dit onderwerp, als grondige onderzoekers doen kennen, nl. Löwl en Hilber2), de laatstgenoemde niet zoozeer door uitgebreide publicaties en nieuwe indeelingen, als wel door het bijeenbrengen der litteratuur en het vergelijken van de verschillende meeningen en denkbeelden over het ontstaan der „doorgangs-" (durchgangs-) dalen, ook „doorbraak-" (durchbruch-) dalen genoemd, welke laatste naam evenwel, gelijk Richthofen terecht opmerkt, minder te verkiezen is, Haar hij vooruitloopt op de verklaring van het ontstaan. Men bedoelt er zulke dalen mede die door eene terreinverhooging loopen welke hooger ligt dan de dalwanden van het gedeelte van het dal dat voorafgaat aan die verhooging (volgens de bepaling van Hilber; Richthofen zegt kortweg: sie durchsetzen ein Gebirge und gewahren Durchgang durch dasselbe; Hilber's bepaling is algemeener omdat er niet altijd een gebergte in het spel is, het kan bijv. ook een landrug zijn).
Onder de vele theorieën, welke tot verklaring van het ontstaan dier dalen zijn opgesteld (Hilber noemt er negen), valt voor de regressie-theorie, — volgens welke eene rivier hare bedding, in achterwaartsche richting, steeds verder in het gebergte, waar zij haar oorsprong heeft, insnijdt — nog wel het meest te zeggen. Hoewel de grondgedachte dier theorie reeds vroeger door Humphrey, Abbot, Peters, Heim en Hochstetter was uitgesproken3), heeft Löwl, door zijn hierboven genoemd opstel, het meest ertoe bijgebracht om haar meer algemeen ingang te doen vinden. Hij begint daarbij met bespreking van Tietze's antecedens-theorie, volgens welke een gebergte, tijdens zijne opheffing door plooiing, gaandeweg doorgesneden wordt door de rivier welke er vóór het gebergte was en
1) Ik kan natuurlijk slechts hier en daar een greep doen en laat de erosie door gletschers verder geheel buiten bespreking, hoe belangrijk dat onderwerp ook zij; de-karen" der Alpen staan ongetwijfeld in verband met gletscherwerking (vlg. Richthofen t. a. p., p. 255 en Penck in zijne beschrijving der Duitsche Alpen).
2) Dr. F. Löwl, Die Entstehung der Durchbruchsthaler. PM. 1882, p. 409 vlg. — Ueber Thalbildung, Prag 1884.
Dr. V. Hilber, Die Bildung der Durchgangsthdler. PM. 1889, p. 10 vlg. Richthofen geeft in zijn «Führer" eene zeer uitgebreide klassificatie der verschillende soorten van dalen (p. 6S9 vlg.), waarnaar ik verwijs; hij neemt daarbij Löwl's indeeling voor een deel over, of voegt de door dezen voorgestelde benamingen bij de door hem gebezigde.
3) Hilber, t. a. p. p. 13 en 14.