Onder de invloeden die voor de gedaante der aardoppervlakte van de grootste beteekenis zijn, behoort zeer zeker de erosie in hare verschillende vormen; erosie door de zee, door stroomend water, door ijs, door den wind. Zij zaagt en slijpt onvermoeid, door haar worden de rivierdalen ingesneden en de „karen" in de Alpen gevormd, zij knaagt aan de hardste gesteenten en polijst de zandsteenplateau's der woestijnen. Haar invloed, somtijds miskend, dikwijls overschat, is in de laatste jaren beter bekend geworden. Richthofen's mededeelingen over de erosie door den wind in de steppen en woestijnen in het algemeen, welke ten deele haar steun en hare bevestiging vinden in hetgeen Przewalski daaromtrent mededeelt betreffende Centraal-Azië *), geven ons eenig denkbeeld van de geweldige werkingen die hier in het spel zijn 2).
De wind verplaatst, evenals het water doet, onmetelijke hoeveelheden vaste stoffen, gelijk wij waarnemen bij zandstuiving en duinvorming, en geeft daardoor aanleiding tot het ontstaan van löss in streken waar een steppenklimaat heerscht, d. i. waar langdurige droogte aan den stormwind gelegenheid geeft, de vaste bestanddeelen van den bodem los te maken en te verplaatsen. In streken waar, onder den invloed van een vochtig klimaat, over groote uitgestrektheden „Bodenserzetung" heeft plaats gehad — d. w. z. dat zelfs de hardste gesteenten, daar waar zij aan de oppervlakte liggen, verweeren 3) — kan de invloed der wegvoering door den wind, der zoogenaamde ablatie, indien het klimaat droger wordt, van zeer groote beteekenis worden.
De afslijpende werking van den wind, corrasie genoemd, is in de laatste jaren meer bestudeerd geworden; de wind slaat stukjes kwartszand als projectielen tegen de gesteenten en oefent daardoor op deze een soortgelijke werking uit als de branding der zee; de woestijnkiezels worden door de corrasie glad gemaakt en afgeslepen enz.
Langer bekend is de erosie door het water en haar invloed op de vor-
1) O. a. in de beschrijving zijner vierde reis in Centraal-Azië, waarin hij zegt dat zand en zelfs vrij groote brokken steen door den wind over den bodem worden verplaatst en verschoven en dat daardoor, tengevolge der wrijving en botsing van die bestanddeelen tegen elkander en tegen den grond, steeds meer zandkorrels ensteenbrokken worden gevormd, waarvan de kleinste deeltjes dan door den wind worden opgenomen en weggevoerd zoodat de lucht dagen lang met stof bezwangerd is.
2) Zie Führer, p. 435 vlg. In het register staat 336—340, maar dit is een fout, zooals er trouwens vele voorkomen, waardoor het naslaan wordt bemoeielijkt.
3) Onder de keerkringen zijn de graniet- en de gneisgesteenten soms tot 100 & 200 voet diepte geheel zacht geworden door verweering.