ring aan hetgeen van Richthofen reeds in 1862 schreef over de belangrijke geologische vraagstukken, welke in Indië nog bestudeerd moeten worden, zooals de geschiedenis der landen in de laatste periodes, van hunne rijzing en daling en hunne geleidelijke gedaante-veranderingen, de oplossing van uitgestrekte gebieden in eilandenreeksen en hunne tijdelijke vereeniging tot groote vastelanden. Ook de kennis van de planten- en dierenwereld dier tallooze groote en kleine eilanden is, uit een wetenschappelijk oogpunt — om nu niet eens te spreken van het praktische nut dat zij kan hebben — van zeer groot belang. Een gelukkig verschijnsel mag het zeker genoemd worden dat de belangstelling daarvoor bij regeering en volk toenemende is.
Indien wij thans, na gezien te hebben in hoeverre men bij de beschouwing van de horizontale gesteldheid der landen onder den invloed van geologische onderzoekingen is gekomen, — ons wenden tot de verticale gedaante, valt de aandacht in de eerste plaats op de invloeden welke daarop werken, nl. de bewegingen in de aardkorst, erosie, denudatie en abrasie, en verder op de vormen die de aardoppervlakte, tengevolge daarvan, aanneemt.
Op de eerste groep van verschijnselen, de vormende en de vormveranderende invloeden die op de aardkorst inwerken en daaraan het voorkomen geven dat zij op een gegeven tijdstip bezit, is reeds hier en daar gewezen bij de opgave van verschillende werken daarover van den laatsten tijd (Richthofen, Neumayr, Penck, Krümmel e. a.); het zijn de geologen die ons hier den weg moeten wijzen en die, gelijk ons gebleken is, over de meeste vraagstukken, zelfs over vele hoofdzaken, nog volstrekt niet eenstemmig oordeelen. Veel is er toch reeds door hen bereikt, want zóóveel is tenminste gewonnen dat er een grondslag, eene leidende gedachte bij wetenschappelijk geologische en geographische onderzoekingen is verkregen. Men heeft meer en meer leeren inzien dat grondig onderzoek, een uitgebreid materiaal ter vergelijking en groote omzichtigheid in het maken van gevolgtrekkingen de allereerste en meest noodzakelijke voorwaarden voor den verderen opbouw der wetenschap zijn. Juist daarom is het voor dengene die niet in den strengen zin van het woord
ein Beitrag zur Geologie von Timor und Celebes, von K. Martin. TAG. 1890, p. 241 vlg.
Bericht über eine im Jahre 1888—89 im Auftrage der Niederlandischen Geographischen Gesellschaft ausgeführte Reise narh dem Indischen Archipel, von Arthur Wichmann in Utrecht. Ibid., p. 907 vlg.