De zelfstandige continentale eilanden liggen meestal op grootere afstanden van de vastelanden en zijn ook dikwijls veel grooter, zoodat elk eiland op zich zelf een belangrijk en uitgestrekt gebied voor wetenschappelijk onderzoek oplevert. Zij worden onderscheiden alnaarmate zij op den rand der continenten of wel daar binnen of daar buiten liggen. Die der eerste groep („randstandige") liggen boogvormig; die der tweede („binnenstandige'') niet. Een voorbeeld van deze laatste leveren GrootBritannie en Ierland, welker orographische gesteldheid in hoofdzaak met die der jongere formaties van het naburige vasteland schijnt in verband te staan, terwijl de zeer oude rand van het werelddeel van Schotland door Ierland en Bretagne naar het Asturisch-Cantabrische gebergte schijnt te loopen. Tot deze groep behooren ook Borneo, Celebes, Sardinië, Corsica, de eilanden van den arktischen archipel met Groenland en die van de Behringzee l). Tot de buiten den rand liggende („aussenstandige") eilanden, behooren Madagaskar, Ceylon, de Falklandseilanden, ZuidGeorgie, misschien ook de Kaapverdische eilanden en de Faröer. Tot de afdeeling „parasitische eilanden" behooren de vulkanische- en de koraaleilanden. Zij worden zoo genoemd omdat zij niet in rechtstreeksch verband staan tot den bouw van het gedeelte der aardoppervlakte waar zij voorkomen. „Ueberal sind sie fremdartige Gebilde.'" De koraaleilanden staan in volstrekt geene, de vulkanische eilanden slechts in eene verwijderde betrekking tot den bouw van het gebergte.
De door aanslibbing en aanspoeling ontstane eilanden liggen langs de kusten der vastelanden, waarmede zij echter, wat de inwendige samenstelling aangaat, evenmin als de vorige groep, in rechtstreeksch verband staan. Van alle andere eilanden onderscheiden zij zich hierdoor dat hunne ligging veranderlijk is.
Moge het voorafgaande den belangstellende opwekken tot kennismaking met de werken waarin de belangrijke onderzoekingen der laatste jaren worden besproken. Welke beteekenis die studiën meer in het bijzonder ook voor ons Nederlanders hebben blijkt wanneer men het oog vestigt op onze Oost-Indische eilandenwereld, waar nog zoovele vraagstukken hunne oplossing wachten; de artikelen der geologen Martin en Wichmann, in den vorigen jaargang van ons tijdschrift geven daarvan de duidelijkste bewijzen 2). Laatstgenoemde begint zijne beschrijving met eene herinne-
1) Zie Richthofen, t. a. p. p. 387. De Aleöeten liggen op den rand en behooren dus niet tot de laatstelijk in den tekst genoemde groep.
2) Die Kei-lnseln und ihr Verhaltniss zur Australisch-Asiatischen Grenzlinie, zugleich