Wij zijn met de laatst besproken publicaties op het gebied der uit een geographisch oogpunt zoo belangrijke horizontale gedaante van de landen gekomen. Met voorbijgang van de vele nieuwere bijdragen over de eigenlijke geologie '), wil ik aan bedoelde bespreking nog toevoegen eene verwijzing naar het werk van Pr echt2), die dat gedeelte der geographie, hetwelk zich bezighoudt met de „geometrische" eigenschappen der geographische lijnen en vlakken, zonder dat daarbij gelet wordt op de stoffelijke samenstelling, de „zuivere geographie" zou willen noemen.

Zij geeft antwoord op de vraag naar het „hoe"? der lijnen en deelvlakken op de aardoppervlakte, door aanwijzing van gedaante, grootte en ligging daarvan.

De schrijver komt vervolgens tot eene zeer uitgebreide klassificatie der onderdeelen van land- en zeevlakten, welke hij tegenover, of liever, naast elkander stelt, als volgt: A. Werelddeelen: I. rompen (Azië, Noordamerika, Australië), II. voorlanden: schiereiland-vormige gedeelten der aarde. III —• en A. Oceanen: I. romp, II. voorzee, III. tusschenzee. B. Zelfstandige landen: I. eilanden: i. oceanische, 2. continentale, a. buiteneilanden, b. randeilanden, c. binneneilanden; II. voorlanden (weer in allerlei verschillende afdeelingen met A. B. ia, \a, na, (1(1, (3 enz.); B. Nevenzeeën: I. binnenzeeën, II. voorzeeën of zeeboezems. En zoo gaat het voort: eene verdeeling zonder eind. Ook heeft Precht een nieuw

beele oppervlakte van het haf moest verspreiden, zoolang daarin nl. nog weinig of geen eilanden waren. De vorming van eilanden moest tengevolge hebben dat het uit het ■ N. komende water, op zijn weg naar het Z. werd tegengehouden of wel dat het slechts enkele doorgangen vond.

Een stelsel van elkaar kruisende gelijktijdige stroomingen, in den zin van Dr. BI., nl. als gevolg van twee verhangrichtingen tegelijk, in het afgesloten haf, eene van O. naar W. en eene van N. naar Z., is m. i. volkomen onaannemelijk. Dr. BI. wil zelfs de verdwijning van het Zwin daaraan toeschrijven. Hoevele verschijnselen van aanwas en afneming, bij het ontstaan der eilanden en de vormveranderingen die zij zoo dikwijls ondergaan hebben, blijven bovendien bij die theorie onverklaard.

1) Die overigens nog talrijk genoeg zijn. Om van de werken over een bepaald onderdeel nog niet eens te gewagen, vestig ik o. a. de aandacht op de bijdragen van A. B 1 y 11, over geologische tijdrekening enz. welke door Rudolph zeer uitvoerig worden besproken in PML. 1890, n°. 1396a, b, c en d, op Reade's denkbeelden over den oorsprong van bergketens, eveneens door Rudolph t. a. p. n". 1425 weergegeven , S t e i nmenn en Döderlein's Elemente der Palaontologie. 4°. 848 pp. Leipzig, W. Engelmanr., 1890, (refer. van Rohrbach PML. 1890, n°. 1383) enz.

2) W. Precht, Untersuchungen üier horizontale Gliederung. ZWG. Erg. Heft n°. 1, 55 pp., mit 1 Tafel. 18S9. Pr. 3 M. (Ref. van Rudolph PML. 1890, n°. 1400).