welke positieve en negatieve veranderingen (met name de eerste) voor de kusten en de voor de landen in het algemeen hebben.

Overziet men — aldus besluit hij dat voor ons zoo belangrijke hoofdstuk — de geheele reeks van vormen der gebergten en der vlakten dan komt men tot het besluit dat zij in elkander kunnen overgaan Gebergten worden door de abrasie (de afschurende werking, de afschuring der zee) in tweeërlei soort van vlakte-uitgebreidheden veranderd, welke ten deele naast elkander, en voor een deel boven elkander liggen, nl. het abrasievlak en het onderzeesch gevormde, transgredeerende, uit rotspuin en zand gevormde vlakland. Dit kan droog gelegd en bij de vastelanden ingelijfd worden. Op dergelijke wijze wordt het materiaal dat, door de denudatie op het vasteland, aan de gebergten wordt ontnomen, in de vlakten neergelegd. Iedere vlakte, van welke soort ook, kan weder in een gebergte veranderd worden, hetzij door bewegingen in de aardkorst, hetzij door de erosie. Het is een kringloop van veranderingen, waarin de tegenwoordige toestand der planeet en van elk gedeelte der oppervlakte van de vastelanden eene phase vormt. Die veranderingen moet men zich goed voorstellen, om de vormen der aardkorst in hare beteekenis te verstaan. Men kan, om zich den kringloop helder voor den geest te brengen, met eene of andere phase naar welgevallen beginnen. Neemt men de afzetting der stoffen in de zee als uitgangspunt dan verkrijgt men:

1. Afzetting der, door de zee van het land afgeslagen, stukken rots en van rotspuin en zand op den zeebodem, in horizontale lagen; vorming van een vlakken grond.

2. Schommelingen van den zeespiegel en bewegingen van groote gedeelten der aardkorst; tengevolge waarvan die vlakke grond wordt drooggelegd.

3. Breuk en wegzinking, of:

ringen sedert het ijstijdperk te verklaren door schommelingen van den zeespiegel, als mislukt zijn te beschouwen. Wat Noord-Amerika aangaat staat de geographische verdeeling der verandering van het niveau in innige.i samenhang met de uitbreiding van het inlandijs, terwij 1 de hoogte waarop de sporen van een vroegeren stand van den zeespiegel thans liggen, naar het N. toeneemt. Men moet dus aannemen, dat er eene opheffing en verbuiging van het land heeft plaats gehad, welke door Drygalskiworden toegeschreven aan de toeneming van de warmte der bovenste aardlagen, sedert dat het diluviale inlandijs is teruggegaan. (Eene beknopte uiteenzetting der gronden, waarop een en ander berust, vindt men ook in PML. 1890, n°. 1417). Men ziet er is nog controverse genoeg en houde daarbij in het oog dat, in mijn overzicht, nog lang niet van alle nieuwere publicaties is melding gemaakt.