laten1). Süss, Neumayr, Yon Richthofen, e. a. gaan, bij hunne onderstellingen en hypotheses, steeds uit van verschijnselen die men nu nog op aarde waarneemt en trachten zich in de eerste plaats dèArvan op de hoogte te stellen.
Waar zijn, onder al die geologische problemen , de geographische gezichtspunten? Wij geografen volgen met belangstelling de geologen in hun arbeid. Wij slaan hen gade terwijl zij de gesteenten der aardkorst bestudeeren en het ontstaan der gebergten nagaan. Wij nemen kennis van de gevolgtrekkingen waartoe zij, door hunne onderzoekingen, geleid worden en trachten daardoor een juister en grondiger inzicht te verkrijgen in den aard der natuurvormen die de aardoppervlakte ons vertoont en die, ook van ons standpunt, van zoo groote beteekenis zijn. Onze opvattingen en inzichten worden daardoor juister, onze blik wordt verruimd; wij beginnen inzicht te krijgen in de algemeenheid der verschijnselen, welke zich ook hier aan ons oog vertoont. Wij erkennen het, de geologie en de geographie zijn na aan elkander verwant; de laatste kan zonder de eerste niet meer bestaan.
Niémand is beter in staat ons de geographische gezichtspunten te doen kennen dan Yon Richthofen, wiens „Führer" daarbij onze gids zal zijn. Met welk een gemak en met hoe groote duidelijkheid spreekt hij over de onderwerpen die ons belangstelling inboezemen. Men leze eens het hoofdstuk over de hoofdvormen der „Bodenplastik,'' waarin de invloeden worden nagegaan welke daarop werken. Hier wordt de veranderlijkheid van den zeespiegel aangenomen — men zou kunnen zeggen — als iets dat vanzelf spreekt 2), en worden de gevolgen nagegaan
1) Hergeen niet zeggen wil dat men de werkingen in vroegere geologische tijdperken als geheel gelijk beschouwt aan die welke tegenwoordig worden waargenomen. In vele opzichten kunnen zij, onder den invloed van dezelfde natuurwetten, krachtiger zijn geweest. Men is echter niet meer zoo vlug erbij als vroeger om de verschijnselen te verklaren door catastrophen, wanneer men niet spoedig genoeg eene andere verklaring kan vinden.
2) Hoewel Richthofen dat verschijnsel niet uitsluitend toeschrijft aan verandering van den waterspiegel op zich zelf, maar ook een zeker aandeel daarin toekent aan de vaste aardkorst zelve, tengevolge van plooiing van gebergten, wegzinking van gedeelten der aardkorst nabij breukranden enz. (vlg. «Führer", p. 365 en 366).
Nog verder gaat Von D r y g al s k i, die in zijne voordracht: Ueber Bewegungen der Kontinente zur Eiszeit und ihren Zusammenhang mit den Warmeschwankungen in der Erdrinde, ter gelegenheid van den 8sten Duitschen geografendag gehouden, na een beknopt historisch-kritisch overzicht der meeningen van Von Buch, Playfair, Lyell, Prévost, Süss, Dana e. a., tot het besluit komt dat de pogingen om de niveauverande-