stelling trachte te verkrijgen van den tegenwoordigen stand van den zeespiegel, om eerst daarna gissingen te wagen betreffende de vraag hoe die vroeger wel geweest kan zijn. De internationale aardmeting zal daartoe , gelijk ik reeds boven zeide, zeer veel kunnen bijdragen.
In hoeverre de astronomie daarbij van nut kan zijn blijkt o. a. wanneer men nagaat dat de veranderlijkheid van de aardas meer dan waarschijnlijk van grooten invloed zou zijn op de verplaatsing van het water der wereldzee, en dat het juist de taak der astronomie is die veranderlijkheid aan te toonen, indien zij nl. bestaat').
Eene niet al te geleerde uiteenzetting van datgene wat betrekking heeft op de bewegingen der continenten en de veranderlijkheid van den zeespiegel geeft Neumayr (Erdgeschichte I, p. 346—362), waarbij hij ook de denkbeelden van Stlss en van Penck ter sprake brengt.
Gelijk men ziet zijn in het bovenstaande enkele geologische vraagstukken aangeroerd, maar het aantal daarvan is nog vrij wat grooter. Het bestek van dit vluchtige overzicht laat niet toe die belangrijke er aantrekkelijke problemen der geologen uitvoerig te bespreken; degeen die zich ervan op de hoogte wil stellen kan niet beter doen dan de geologische werken zelve ter hand te nemen. Zonder te willen beweren dat ik juist de allergewichtigste punten aanstip 2), vestig ik nog de aan-
rol speelt als velen (o. a. Riehthofen) aannemen; vele verschijnselen kunnen zeer wel door denudatie verklaard worden.
Ik vestig nog de aandacht op zijne bespreking, p. 207, van Ij ö w I's verklaring der ongelijkmatige verplaatsing van de strandlijn aan de kust van eenzelfde land, in diens opstel: Die Ursachen der sakularen Verschiebungen der Strandlinie. Pragl886; maar ik moet het daarbij laten en verwijs den belangstellende verder naar het artikel zelf.
1) Hetgeen tegenwoordig tamelijk zeker schijnt, daar het aan geen twijfel meer onderhevig moet zijn, dat de geographische breedte eener plaats geene constante grootheid is. Volgens Prof. Helmert zou de breedte van Berlijn en Potsdam, in het derde kwartaal van het jaar 1889 , een weinig zijn toegenomen en daarna zijn verminderd, ook gedurende het vierde kwartaal totdat die afneming (tot een bedrag van 0,5"—0,6") in Januari 1890 ophield. Ook te Praag en te Straatsburg is dat verschijnsel waargenomen. (VIg. PM. 1890, p. 132).
In de laatste jaren waren trouwens door Folie waarnemingen gedaan betreffende eene dagelijksche nutatie der aardas, in dien zin dat de as der als bewegelijk gedachte aardkorst zich zou bewegen om de als standvastig aangenomen as der vloeibare kern; welke assen een hoek van 0,2" met elkander zouden maken (WGJ. XIII, p. 120 en 121, waar gewezen wordt op de belangrijke gevolgen welke uit dat verschijnsel zouden voortvloeien). Verdere waarnemingen zullen over een en ander meer licht moeten "verspreiden.
2) Ik denk daarbij aan hetgeen Hergesell in PM. 1890, p. 198, mededeelt over het